In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een vrouw van Belarussische nationaliteit, voor een zelfstandige verblijfsvergunning asiel. Eiseres had eerder een afhankelijke verblijfsvergunning gekregen, omdat haar echtgenoot een zelfstandige verblijfsvergunning asiel had verkregen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiseres afgewezen, met de motivering dat zij geen risico op vervolging of ernstige schade liep bij terugkeer naar Belarus. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 28 februari 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom zij geen zelfstandige asielvergunning had gekregen. Eiseres wees op haar deelname aan protesten in Belarus en de inval in haar huis door de politie, waarbij zij bedreigd en mishandeld was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris het relaas van eiseres geloofwaardig vond, maar niet voldoende had onderbouwd waarom eiseres geen zelfstandige asielvergunning zou moeten krijgen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en dat de aanvraag opnieuw beoordeeld moest worden.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen vier weken na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.