ECLI:NL:RBDHA:2022:11537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
NL21.15523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag met betrekking tot Vietnamese eiser en onderzoek naar adequate opvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Vietnamese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser had eerder een verblijfsvergunning regulier gekregen na aangifte van mensenhandel, maar zijn asielaanvraag werd ongegrond verklaard. De rechtbank constateerde dat eiser geen gronden had ingediend tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en dat verweerder de identiteit en nationaliteit van eiser geloofde, maar de overige verklaringen niet als relevant beschouwde.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onjuist was, omdat verweerder ten onrechte had gesteld dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Dit werd erkend door verweerder tijdens de zitting. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet voortvarend had onderzocht of er adequate opvang was in het land van herkomst van eiser, wat in strijd was met het Unierecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de situatie van de eiser en de verplichtingen van de overheid om adequate opvang te onderzoeken, vooral in het licht van de rechten van vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 3 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Vietnamese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Nadat eiser in Nederland is aangekomen, heeft hij aangifte gedaan van mensenhandel. Aan hem is daarom een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Deze vergunning was geldig van 25 februari 2020 tot 25 februari 2021. Na een jaar heeft verweerder de geldigheidsduur van de vergunning, op verzoek van eiser, verlengd tot en met 25 februari 2022.
Asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn ouders zijn omgekomen bij een ongeluk en dat ook zijn zus is overleden. Hierna is eiser door zijn familie op straat gezet en zijn de bezittingen van zijn ouders ingenomen. Eiser was vanaf dat moment dakloos. Vervolgens is hij door mensenhandelaren ontvoerd en meegenomen naar verschillende landen, waarna hij uiteindelijk in Nederland is beland en gedwongen werd te werken. Bij terugkeer naar Vietnam vreest eiser dat hij opnieuw op straat belandt.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het relevante element:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
5. Verweerder gelooft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. De overige verklaringen van eiser worden niet aangemerkt als relevante elementen. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft geen terugkeerbesluit opgelegd aan eiser.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank constateert dat eiser geen gronden heeft ingediend tegen de inhoudelijke afwijzing van zijn asielaanvraag.
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op wat hij in de zienswijze heeft gesteld met betrekking tot het arrest TQ [1] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof). Het bestreden besluit voldoet niet aan de vereisten die het Hof in dat arrest heeft gesteld.
8. In het bestreden besluit is onder het kopje “rechtsgevolgen van deze beschikking” opgenomen dat het bestreden besluit van rechtswege tot gevolg heeft dat eiser met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken, niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van het bestreden besluit onjuist is. Dat heeft verweerder ter zitting ook erkend. Eiser had op 3 september 2021, de datum van het bestreden besluit, immers rechtmatig verblijf op grond van zijn verblijfsvergunning regulier. Het beroep zal hierom al gegrond worden verklaard.
9. In het bestreden besluit is ook opgenomen dat het besluit niet geldt als terugkeerbesluit, omdat eerst zal worden onderzocht of er opvang is in het land van herkomst voor eiser. Daarbij is aan eiser de plicht opgelegd om mee te werken aan dit onderzoek. Ter zitting heeft verweerder niet kunnen toelichten waar deze plicht op is gebaseerd. De rechtbank ziet ook geen grond voor het opleggen van zo’n medewerkingsplicht, omdat eiser op dat moment nog rechtmatig verblijf genoot.
10. De rechtbank overweegt verder dat uit het arrest TQ en uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022 [2] volgt dat een terugkeerbesluit achterwege kan blijven bij de weigering asiel te verlenen, mits de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft. Wel dient verweerder, wanneer hij overweegt om een verblijfsvergunning asiel te weigeren aan een aanvrager die ten tijde van zijn aanvraag een alleenstaande minderjarige vreemdeling was, het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst voortvarend ter hand te nemen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit het dossier van eiser niet blijkt dat een dergelijk onderzoek inmiddels is opgestart. Ook heeft verweerder niet kunnen zeggen wanneer dit onderzoek zal aanvangen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder, in strijd met het Unierecht en de rechtspraak, bij de afwijzing om asiel te verlenen aan eiser niet voortvarend heeft onderzocht of voldoende adequate opvang is in het land van herkomst voor eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit ook voor zover dat ziet op de weigering van het asielverzoek moet worden vernietigd.
Conclusie
11. Het bestreden besluit is, gelet op het voorgaande, op onderdelen onjuist en voor het overige onzorgvuldig voorbereid. Het beroep van eiser is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de geldigheidsduur van eisers verblijfsvergunning regulier is verlopen op 25 februari 2022. Sindsdien zit eiser dus in onzekerheid over zijn verblijfspositie, terwijl deze onzekerheid door het voortvarende onderzoek naar opvang in het land van herkomst juist zoveel mogelijk diende te worden voorkomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een termijn van acht weken te stellen waarbinnen verweerder een nieuw besluit moet nemen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van mr.E. Diele, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Arrest van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.