ECLI:NL:RBDHA:2022:11524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL21.15800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit op basis van ongeloofwaardige politieke activiteiten en lidmaatschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse asielzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de politieke activiteiten en het lidmaatschap van de eiser ongeloofwaardig werden geacht. De eiser, geboren in 1981, heeft gesteld dat hij vanwege zijn Azeri etniciteit is gediscrimineerd door de Iraanse overheid en dat hij betrokken is geraakt bij een politieke partij die zich inzet voor de rechten van de Azeri-minderheid in Iran. Hij heeft deelgenomen aan verschillende protesten en heeft politieke leuzen geroepen tijdens een voetbalwedstrijd. Echter, de rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn lidmaatschap en politieke activiteiten, en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank concludeerde dat het aan de eiser was om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15800

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman)

ProcesverloopBij besluit van 16 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jahanyar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas van eiser
1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1981 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn Azeri etniciteit is gediscrimineerd door de Iraanse overheid en door zijn medeburgers. Als gevolg hiervan is hij politiek betrokken geraakt bij een politieke partij, [politieke partij], (hierna: de partij) die zich inzet voor de rechten van de Azeri-minderheid in Iran. Eiser is in 2005 op de universiteit van Teheran uitgelachen vanwege zijn Farsi accent. Ook mocht hij in 2011 van de Iraanse autoriteiten zijn dochter geen Azeri naam geven. Beide incidenten hebben eiser diep geraakt en waren aanleiding voor eiser om zich vanaf 2011 te verdiepen in de politieke situatie in Iran. Eiser is lid geworden van de partij en heeft in 2015 en 2016 deelgenomen aan drie protesten. Eiser heeft politieke leuzen geroepen tijdens een voetbalwedstrijd op 15 mei 2015 in het stadion van [plaats]. Ook heeft eiser deelgenomen aan de herdenking van de geboortedag van [A] in juli 2016, waarbij hij is gearresteerd en vervolgens drie dagen is gedetineerd. Ook is eiser betrokken geweest bij het protest tegen het opdrogen van Urumiye meer. Op 19 februari 2017 is eiser opnieuw gearresteerd en heeft hij 15 dagen vastgezeten. Eiser is vrijgekomen onder de voorwaarde dat hij de Iraanse autoriteiten zou helpen aan informatie over zijn partij. Eiser heeft Iran vervolgens op legale wijze verlaten. Later hebben de Iraanse autoriteiten hem een uitreisverbod opgelegd. Na twee jaar legaal te hebben verbleven in Turkije, heeft hij Turkije verlaten uit angst voor uitlevering aan Iran.
Standpunt van verweerder
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de deelname van eiser aan politieke activiteiten, de problemen als gevolg hiervan en zijn politieke overtuiging.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Voor het overige heeft verweerder het relaas ongeloofwaardig geacht.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft de overwegingen van verweerder gemotiveerd betwist. Op wat hij hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Lidmaatschap en politieke activiteiten
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn lidmaatschap van en zijn politieke activiteiten voor de partij ten onrechte ongeloofwaardig acht. Eiser bestrijdt dat hij te algemeen heeft verklaard, dat hij niet wist dat de partij verboden is en dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het karakter van de bijeenkomsten van de partij. [2]
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Vaststaat dat eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn lidmaatschap of politieke activiteiten onderbouwen. Dit heeft verweerder eiser kunnen aanrekenen. Dat eiser heeft verklaard dat hij geen bewijsmateriaal kan overleggen, omdat hij niet beschikt over de foto’s van zijn deelname aan bijeenkomsten, nu zijn laptop waarop die foto’s zijn opgeslagen kapot is en bovendien in Iran is, maakt het voorgaande niet anders, gelet op eisers eigen verantwoordelijkheid hierin. Eiser heeft Iran al in 2017 verlaten en had in de tussentijd actie kunnen ondernemen om in het bezit te komen van bewijsmateriaal. Hierdoor dient de geloofwaardigheid primair te worden beoordeeld aan de hand van de door eiser zelf afgelegde verklaringen, alsmede door middel van andere informatie.
4.2.
Hoewel eiser heeft verklaard over wie de partij heeft opgericht, waar de partij voor staat en dat de oprichters van de partij zijn gearresteerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank deze informatie onvoldoende concreet mogen vinden om aannemelijk te achten dat eiser lid is geweest van en politieke activiteiten voor deze partij heeft verricht. Deze informatie is namelijk basaal en algemeen en via openbare bronnen te vinden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij wel veel (algemene en concrete) informatie heeft gegeven, dat hij verweerders vragen heeft beantwoord en dat het onduidelijk is welke informatie verweerder nog meer op het oog had. Het is, zoals hiervoor al is overwogen, de verantwoordelijkheid van eiser zelf om door zijn verklaringen de gebeurtenissen en de door hem ondervonden problemen zo gedetailleerd en helder mogelijk toe te lichten. Eiser is hiertoe tijdens het nader gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld.
4.3.
Verweerder heeft het bovendien bevreemdend mogen vinden dat eiser geen duidelijk antwoord heeft gegeven op de vraag of de partij verboden is. [3] Van eiser mag worden verwacht dat hij inhoudelijk en gedetailleerd kan verklaren over zijn lidmaatschap en politieke activiteiten en dat hij weet of de partij is toegestaan door de Iraanse autoriteiten. In wat eiser in beroep aanvoert, namelijk dat verweerder ten onrechte aanneemt dat eiser niet weet of de partij verboden is in Iran en dat dit duidelijk uit eisers antwoorden volgt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In beroep wordt immers erkend dat eiser geen rechtsreeks antwoord heeft gegeven op de vragen.
4.4.
Verweerder heeft verder mogen betrekken dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over hoe hij met de partij in aanraking is gekomen. Zo heeft eiser eerst verklaard dat hij door zijn vriend, Ashgar, is geïntroduceerd bij de partij, waarbij hij heeft benadrukt dat zijn vriend hem als betrouwbaar heeft aangemerkt en dat hij daarom na twee jaar lid mocht worden van de partij. [4] Later heeft eiser verklaard dat hij met zijn vriend geen besloten bijeenkomsten, maar openbare bijeenkomsten bezocht. [5] Zoals verweerder in het bestreden besluit al afdoende heeft gemotiveerd, wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over het karakter van de bijeenkomsten van de partij, omdat hij zowel naar besloten als naar openbare bijeenkomsten van de partij ging. Daarbij is van belang dat verweerder in zijn besluit heeft overwogen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard op de vraag hoe hij met de partij in aanraking is gekomen. Niet valt in te zien hoe de partij eiser heeft leren kennen, terwijl hij openbare bijeenkomsten bezocht die voor iedereen toegankelijk waren. Verweerder heeft het verder niet logisch hoeven vinden dat eiser heeft verklaard over, niet door de partij georganiseerde, openbare bijeenkomsten, terwijl specifiek is gevraagd naar door de partij georganiseerde bijeenkomsten, waardoor de partij eiser kon leren kennen en hij lid mocht worden. Met wat eiser in beroep aanvoert, weerlegt hij de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheid naar het oordeel van de rechtbank niet. Dat het mogelijk is dat hij ook buiten de besloten bijeenkomsten met de partij in aanraking is gekomen, kan niet afdoen aan het standpunt van verweerder zoals verwoord in het bestreden besluit. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het speculatief is en voorbij gaat aan zijn eerste verklaring, waarbij hij heeft verklaard dat hij vanwege het vertrouwen dat zijn vriend in hem had mee mocht naar bijeenkomsten, wat impliceert dat het ging om besloten bijeenkomsten.
4.5.
Verder heeft verweerder eisers verklaringen over het protest bij de voetbalwedstrijd van 15 mei 2015 in het stadion van [plaats] waarbij eiser politieke leuzen heeft geroepen niet aannemelijk mogen vinden. Verweerder heeft mogen concluderen dat eiser, gelet op zijn onjuiste verklaringen over het scoreverloop van de wedstrijd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aanwezig was bij deze wedstrijd. In wat eiser in beroep hiertegen nog aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers stelling dat zijn aan- of afwezigheid bij die wedstrijd niet relevant is al voldoende gemotiveerd weerlegd, nu eiser met zijn verklaringen over de wedstrijd zijn politieke activiteiten juist wil onderbouwen.
4.6.
Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eisers verklaringen over de herdenking van de geboortedag van [A] in juli 2016, waarbij hij is gearresteerd en vervolgens drie dagen is gedetineerd bevreemdend zijn. Op de website van AHRAZ, [6] de organisatie die opkomt voor de mensenrechten van de Azerbeidzjanen in Iran, is niets over dit incident te vinden, terwijl van het incident bij de herdenking van de geboortedag van [A] in 2015 wel de namen en de foto’s van de arrestanten op de website zijn gepubliceerd. In het bestreden besluit heeft verweerder al voldoende gemotiveerd dat het niet waarschijnlijk is dat juist dit incident niet wordt genoemd, terwijl op de website van AHRAZ maandelijkse overzichten staan. In wat eiser in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden dat verweerder dit niet mocht tegenwerpen.
4.7.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande het lidmaatschap van en de politieke activiteiten voor de partij ongeloofwaardig mogen achten. De overige beroepsgronden ten aanzien van dit element behoeven dan ook geen bespreking meer.
Problemen vanwege activiteiten voor de partij
5. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij geen documenten uit Iran over zijn arrestatie, detentie en voorwaarden van zijn vrijlating heeft overgelegd. Verweerders standpunt over het Algemeen ambtsbericht Iran [7] en toegang tot een digitale database maakt dit niet anders, omdat eiser vanuit Nederland geen toegang kan krijgen tot het Sana-systeem, omdat hij zich daarvoor eerst persoonlijk in Iran moet laten registreren. Eiser vindt de tegenwerping dat hij dit al voorafgaand aan zijn vertrek naar Turkije in 2017 had moeten regelen onredelijk. Eiser betwist verder dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn detenties. Gelet op de door eiser genoemde omstandigheden is het niet vreemd dat hij Iran legaal heeft kunnen verlaten. De Iraanse autoriteiten hebben eiser op borgtocht vrijgelaten en pas later een uitreisverbod opgelegd.
5.1.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd en op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet overtuigend over zijn problemen vanwege zijn politieke activiteiten heeft verklaard.
5.2.
Verweerder heeft eiser kunnen aanrekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd over zijn arrestatie, detentie en de voorwaarden van zijn vrijlating, terwijl dit wel van eiser mag worden verlangd. Volgens het Ambtsbericht had eiser via een advocaat toegang kunnen verkrijgen tot het Sana-systeem. Ook had eiser via familieleden namens hem bij de rechtbank kunnen verzoeken om inzage in zijn dossier. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd toegelicht. Het is daarmee niet geheel onmogelijk om de betreffende documenten op te vragen. Niet is gesteld of gebleken dat eiser enige poging heeft ondernomen om stukken te verkrijgen die zien op zijn arrestatie, detentie en voorwaarden van zijn vrijlating.
5.3.
Vaststaat dat eiser zonder problemen en op legale wijze Iran heeft verlaten. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit afdoet aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn gestelde problemen met de Iraanse autoriteiten. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser niet heeft onderbouwd dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd. Wat eiser in beroep hierover verder nog aanvoert, doet hier niet aan af.
5.4.
Verweerder heeft eiser verder kunnen tegenwerpen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn detenties. Zo heeft eiser verklaard dat hij is opgepakt en na drie dagen is vrijgelaten door het ondertekenen van een papier om vervolgens opnieuw te worden opgepakt. De tweede keer is hij vrijgelaten met de voorwaarden dat hij de Iraanse autoriteiten informatie geeft over bijeenkomsten van de partij. Nu eiser enerzijds stelt dat hij is gearresteerd, omdat hij deelnam aan een protest van de partij en informatie moest geven over de partij, terwijl hij anderzijds stelt dat de autoriteiten niet wisten dat hij bij de partij actief was, omdat hij de naam niet heeft genoemd, [8] heeft verweerder dit kunnen tegenwerpen. In beroep heeft eiser niet kunnen weerleggen dat het onwaarschijnlijk is dat de Iraanse autoriteiten niet op de hoogte waren van eisers gestelde betrokkenheid bij de partij, nu uit eisers verklaringen [9] het tegendeel blijkt.
5.5.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande de problemen vanwege de gestelde politiek activiteiten voor de partij ongeloofwaardig kunnen achten. De overige beroepsgronden ten aanzien van dit element behoeven naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking meer.
Fundamentele politieke overtuiging
6. Eiser voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft.
6.1.
Eiser merkt op dat niet duidelijk is wat dit begrip inhoudt en hoe hieraan wordt getoetst, dat verder niet vaststaat dat een politieke overtuiging alleen dan beschermwaardig is als deze fundamenteel is, en dat momenteel bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: de Afdeling) diverse procedures aanhangig zijn die over het begrip "politieke overtuiging" gaan. Eiser heeft in dit verband een brief van de Afdeling van 19 januari 2022 overgelegd. Uit deze brief blijkt dat de Afdeling voornemens is prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) over het begrip ‘politieke overtuiging’. Eiser voert aan dat de invulling van het begrip fundamentele politieke overtuiging van belang is voor het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit hierover inneemt. Volgens eiser dient daarom het antwoord op de prejudiciële vragen te worden afgewacht en dient de zaak te worden aangehouden.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling inmiddels de hiervoor genoemde prejudiciële vragen aan het Hof heeft gesteld. [10] De beantwoording hiervan door het Hof is echter niet relevant voor het beroep in deze zaak. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding voor aanhouding van het beroep. De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande onder rechtsoverwegingen 4 t/m 5.5 volgt dat verweerder de activiteiten van eiser voor de politieke partij en de daaruit volgende problemen op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht, zodat in deze zaak niet wordt toegekomen aan de vraag of eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Nader gehoor, pagina 23-25, 29 en 30.
3.Nader gehoor, pagina 24.
4.Nader gehoor, pagina 23.
5.Nader gehoor, pagina 23.
6.http://www.ahraz.org.
7.Algemeen ambtsbericht Iran van februari 2021 (het Ambtsbericht).
8.Nader gehoor, pagina 31.
9.Nader gehoor, pagina 32
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505.