ECLI:NL:RBDHA:2022:11515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL21.13109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens verbroken relatie met referent

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Braziliaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid', welke op 28 mei 2021 door de staatssecretaris met terugwerkende kracht is ingetrokken, omdat de relatie met haar referent, haar ex-partner, zou zijn verbroken per 22 januari 2019. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende bewijs heeft geleverd dat de relatie met de referent daadwerkelijk per 22 januari 2019 is verbroken. Dit werd onderbouwd door een e-mailwisseling en adresonderzoek. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de relatie pas in mei 2019 is beëindigd, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, omdat zij niet voldeed aan de vereiste van minimaal vijf jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over haar afhankelijkheidsrelatie met haar moeder verworpen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13109

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 22 januari 2019. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen en is haar geen reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verstrekt.
Bij besluit van 11 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen J.K. de Graaf. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Braziliaanse nationaliteit. Eiseres is met ingang van 17 november 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A], (haar ex-partner, referent)’. Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 17 november 2020.
Wat heeft verweerder besloten?
2.
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, omdat is gebleken dat de relatie met referent is verbroken vanaf 22 januari 2019. Nu de relatie is beëindigd, voldoet eiseres niet meer aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning. [1] De intrekking van de verblijfsvergunning is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] Van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het beleid [3] is geen sprake. Verweerder heeft in het bezwaar van eiseres geen aanleiding gezien om tot een andere beslissing te komen of om haar te horen.
2.1.
Daarnaast heeft verweerder bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, de aanvraag van eiseres voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen en haar geen reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verstrekt, omdat eiseres op het moment van de aanvraag niet minimaal vijf jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf had in Nederland.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met verweerder en voert aan dat verweerder ten onrechte haar verblijfsvergunning per 22 januari 2019 heeft ingetrokken. Volgens eiseres is de relatie pas verbroken op 1 mei 2019. Verder is het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM. Tot slot stelt eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beëindiging van de relatie
4. De rechtbank stelt voorop dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. [4]
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat door eiseres niet langer wordt voldaan aan het verblijfsdoel van de ingetrokken verblijfsvergunning, omdat de relatie met referent is verbroken.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om een belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om aannemelijk te maken dat per 22 januari 2019 aan de voorwaarden voor de intrekking van de verblijfsvergunning is voldaan. Verweerder heeft in dit kader gewezen op de mailwisseling van 22 juni 2020, waarin referent verklaart dat de relatie ten tijde van de e-mail al anderhalf jaar is verbroken. Verder is uit de Brp [5] gebleken dat referent een relatie heeft met een andere vrouw met wie hij twee dochters heeft gekregen die op respectievelijk 22 maart 2020 en op 9 april 2021 zijn geboren. Daarnaast zijn de brieven van verweerder van 17 augustus 2020 en 14 oktober 2020, gericht aan het Brp-adres van eiseres, geretourneerd omdat eiseres niet bekend is op dit adres. Verweerder heeft daarom aanleiding gezien een adrescontrole uit laten voeren op het adres waarop eiseres en referent staan ingeschreven. Uit dit onderzoek is gebleken dat zowel eiseres als referent niet op dit adres wonen.
4.3.
Op grond van deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat de relatie per 22 januari 2019 is verbroken. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiseres weliswaar in haar zienswijze heeft geschreven dat zij denkt dat de relatie eind april of begin mei 2019 is geëindigd, maar in bezwaar heeft zij niet betwist dat de relatie al op 22 januari 2019 is verbroken. Ook heeft zij de relatie van referent met de andere vrouw, de geboorte van de kinderen en de uitkomst van het adresonderzoek in bezwaar niet betwist. De enkele niet onderbouwde stelling in beroep dat de relatie pas in mei 2019 is verbroken, kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht per 22 januari 2019 heeft kunnen intrekken.
4.4.
Ook heeft verweerder op goede gronden kunnen concluderen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat eiseres op het moment van die aanvragen dan wel op het moment van de beslissing niet minimaal vijf jaar zonder onderbreking rechtmatig verblijf had in Nederland. Niet in geschil is dat eiseres hiertegen geen beroepsgronden heeft ingediend.
Artikel 8 van het EVRM
5. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de wens van eiseres om in Nederland te blijven en voor de belangen die zij daarbij heeft, is de rechtbank van oordeel dat de afwegingen die verweerder heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM stand kunnen houden.
Gezinsleven met referent
5.1.
Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat van gezinsleven met referent geen sprake meer is, omdat de relatie met referent vanaf 22 januari 2019 is verbroken. Eiseres heeft niet betwist dat deze relatie is verbroken.
Privéleven
5.2.
Eiseres doet een beroep op bescherming van haar privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Zij voert aan dat zij altijd haar best heeft gedaan om in Nederland te integreren. Zij heeft nooit een beroep gedaan op sociale bijstand, maar de afgelopen vier jaar gewerkt. Daarnaast heeft zij vrijwilligerswerk gedaan en nooit problemen gehad met de Nederlandse autoriteiten. Eiseres heeft een verklaring overgelegd van haar werkgever en van haar loonstroken.
5.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangenomen dat eiseres van 17 november 2015 tot 22 januari 2019 op grond van een geldige verblijfsvergunning privéleven heeft opgebouwd in Nederland. Ook heeft ze in Nederland gewerkt. Door de intrekking van haar verblijfsvergunning is daarom sprake van inmenging in het privéleven van eiseres.
5.4.
De vraag die moet worden beantwoord is of deze inmenging noodzakelijk is in het belang van de democratische samenleving. In dat kader vindt een belangenafweging plaats tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang anderzijds. Tussen deze belangen dient een fair balance te worden gevonden. De rechter toetst of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een fair balance tussen het belang bij de uitoefening van het gezins- en privéleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. [6]
5.5.
Hoewel verweerder aanneemt dat eiseres enig privéleven in Nederland heeft opgebouwd, stelt verweerder in redelijkheid dat haar banden met Nederland niet dusdanig bijzonder zijn dat de uitoefening van privéleven aan Nederland is gebonden en moet worden beschermd. Verweerder heeft in dit kader veel gewicht mogen toekennen aan de relatief korte duur van het verblijf van eiseres in Nederland ten opzichte van het langdurige verblijf in Brazilië, waar zij is geboren en tot haar 24e levensjaar heeft gewoond. Daarom mag van haar worden verwacht dat zij in haar land van herkomst een nieuw bestaan kan opbouwen en zich daar staande kan houden. Eiseres heeft werk in Nederland gehad en tijdens haar verblijf banden met Nederland opgebouwd, maar deze banden zijn niet dusdanig bijzonder dat de belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen.
Gezinsleven met haar moeder
5.6.
Eiseres voert verder aan dat ze begin mei 2019 bij (het gezin van) haar moeder is ingetrokken die in Nederland woont. Haar moeder is in 2017 gescheiden en sindsdien onderhoudt eiseres haar moeder financieel. Tussen eiseres en haar moeder is daarom sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’). Eiseres meent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat verweerder zijn standpunt dat dit niet zo is onvoldoende heeft gemotiveerd.
5.7.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 april 2019 [7] overwogen dat uit de rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat de vraag naar de het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen meerderjarige kinderen en hun ouders van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Onder meer financiële of materiële afhankelijkheid kan van belang zijn. Verder blijkt uit genoemde uitspraak dat verweerder zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar moeder bestaat. Verweerder heeft eiseres al in het primaire besluit tegengeworpen dat zij haar stelling dat dit wel zo is niet heeft onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat eiseres deze stelling in bezwaar noch in beroep voldoende heeft geconcretiseerd.
6. Eiseres kan dus geen rechten ontlenen aan artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
7. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Hierbij beroept eiseres zich op de werkinstructie 2019/16 waaruit volgt dat in artikel 8 EVRM-zaken het horen in bezwaar in de rede ligt. Dit geldt ook voor zaken waarin voortzetting van het verblijf wordt geweigerd of bij intrekking van een verblijfsvergunning.
7.1.
Van horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. [8] Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidende beslissing dan in het primaire besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval aan deze maatstaf voldaan. In wat eiseres heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiseres te horen in bezwaar.
Uit WI 2019/16 volgt dat als een aanvraag, waarin artikel 8 EVRM-aspecten aan de orde zijn, in eerste aanleg is afgewezen, van horen kan worden afgezien tenzij in de bezwaarfase nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht of het bezwaarschrift anderszins niet kennelijk ongegrond is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hiervan geen sprake is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het aan eiseres is om de gestelde afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar moeder aannemelijk te maken. Zoals in overweging 5.8 al is overwogen heeft verweerder in het primaire besluit al aan eiseres tegengeworpen dat zij de gestelde afhankelijkheidsrelatie met haar moeder niet nader heeft onderbouwd. Ook heeft eiseres in de bezwaarfase geen nieuwe informatie daarover naar voren gebracht. Evenmin heeft eiseres in de bezwaarfase nieuwe informatie naar voren gebracht over de intrekking van haar verblijfsvergunning dan wel de weigering van de voortzetting van haar verblijf. Verweerder heeft dan ook van het horen van eiseres mogen afzien.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikelen 18, eerste lid, aanhef en onder f, en 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de hiervoor genoemde artikelen 18 en 19 van de Vw.
5.Basisregistratie Personen.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964, en van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503.
8.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.