ECLI:NL:RBDHA:2022:11510
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating in de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) wegens onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen en niet te goeder trouw ontstaan schulden
In deze zaak heeft de heer [A] een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) vanwege een problematische schuldensituatie. Het verzoek is behandeld op de zitting van 27 oktober 2022, waar de heer [A] en zijn beschermingsbewindvoerder, de heer [B], aanwezig waren. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van de faillissementswet, specifiek artikel 288 lid 2 sub c, dat bepaalt dat een verzoek om toelating tot de WSNP moet worden afgewezen als er schulden zijn die voortvloeien uit een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [A] op 24 februari 2022 en op 2 september 2022 onherroepelijk is veroordeeld tot taakstraffen en geldboetes, wat betekent dat zijn verzoek om toelating tot de WSNP reeds om deze reden moet worden afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat een aanzienlijk deel van de schuldenlast van de heer [A] niet te goeder trouw is ontstaan, met name door het niet tijdig indienen van belastingaangiften en het niet afdragen van ontvangen omzetbelasting. Dit gedrag heeft geleid tot aanzienlijke belastingschulden die in de weg staan aan zijn toelating tot de WSNP.
Verder heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen verwachting bestaat dat de heer [A] aan de verplichtingen uit de WSNP zal voldoen, gezien zijn huidige uitkering op grond van de Participatiewet en het ontbreken van bewijs dat hij niet in staat is om te werken. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de heer [A] afgewezen, met de mogelijkheid voor de verzoeker om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen.