ECLI:NL:RBDHA:2022:11507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
22/5793 en 22/5795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening op grond van de Wet open overheid met betrekking tot informatie over bijstandsgerechtigden in Gouda

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo) om informatie over bijstandsgerechtigden in de gemeente Gouda. Dit verzoek was bedoeld voor een lopende hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waarbij de zitting op 11 oktober 2022 gepland stond. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Gouda, heeft op 8 september 2022 besloten om de gevraagde informatie niet openbaar te maken, omdat een deel van de informatie niet beschikbaar was en een ander deel al openbaar was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 september 2022 behandeld. In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er geen zwaarwegend spoedeisend belang was, aangezien verzoekers zelf de spoedeisende situatie hadden gecreëerd door hun Woo-verzoek pas op 4 juli 2022 in te dienen. Bovendien was het bestreden besluit niet evident onrechtmatig, en de gevraagde voorziening strekte te ver, omdat het verzoek niet specifiek genoeg was en verweerder niet kon worden verplicht om onbepaalde documenten over te leggen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De schriftelijke motivering van de uitspraak is op 4 november 2022 aan partijen toegezonden, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/5793 en SGR 22/5795

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2022 in de zaken tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van de Laar).

Procesverloop

In het besluit van 8 september 2022 heeft verweerder beslist op het verzoek van verzoekers op grond van de Wet open overheid (Woo).
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 september 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is ook [A] verschenen.
Op 10 oktober 2022 is het dictum van deze uitspraak telefonisch aan partijen doorgebeld.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekers hebben bij verweerder een verzoek op grond van de Woo gedaan. Het verzoek ziet kort samengevat op informatie over bijstandsgerechtigden in de gemeente Gouda. De opgevraagde stukken willen zij gebruiken in de hoger beroepszaak over de Participatiewet die verzoekers hebben lopen bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De zitting bij de CRvB zal op 11 oktober 2022 plaatsvinden.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft geconstateerd dat een deel van de door verzoekers gevraagde informatie niet beschikbaar is in een bestaand document. Een ander deel van de gevraagde informatie is reeds openbaar. Om die redenen kan verweerder geen stukken openbaar maken. In het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening voert verweerder in het verweerschrift aan dat spoedeisend belang ontbreekt en dat verzoekers met deze voorzieningenprocedure niet kunnen bereiken wat zij willen.
Wat vinden verzoekers hiervan?
4. Verzoekers voeren kortgezegd aan dat verweerder niet aannemelijk gemaakt heeft dat de gevraagde documenten niet onder haar berusten. Het besluit is een reeks ontkenningen en niet controleerbare mededelingen. Het spoedeisend belang is gegeven door de zittingsdatum bij de CRvB. Daarnaast is het besluit volgens verzoekers evident onrechtmatig. Om deze redenen vragen zij de voorzieningenrechter verweerder te verplichten de gevraagde informatie dan wel documenten over te leggen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat er met de zittingsdatum bij de CRvB sprake is van een formeel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening waardoor plaats is voor een belangenafweging. Daarbij zal de voorzieningenrechter de aard van het spoedeisende belang betrekken.
6. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekers deels zelf de spoedeisende situatie gecreëerd hebben door pas op 4 juli 2022 het Woo-verzoek te doen. Verzoekers zijn zelf ruim voor de genoemde datum in hoger beroep gegaan en hebben geen reden gegeven die maakt dat zij toen nog niet konden voorzien dat de gevraagde documenten mogelijk van belang zouden kunnen zijn in die procedure. Zij hadden het Woo-verzoek dan ook eerder kunnen doen. Daarnaast bestaan er in de procedure bij de CRvB ook mogelijkheden om informatie en inlichtingen te (doen) vragen bij de gemeente over het onderwerp waar het Woo-verzoek op ziet als deze van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. Dat is niet afhankelijk van het Woo-verzoek en het huidige verzoek om een voorlopige voorziening. Om deze redenen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening niet als zwaarwegend kan worden aangemerkt.
7. Verder is van belang dat het bestreden besluit niet zonder meer kan worden aangemerkt als een kennelijk onrechtmatig besluit. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat een groot deel van de onderdelen van het Woo-verzoek zijn geformuleerd als onderzoeksvragen. Omdat deze erg concreet geformuleerd zijn, is het waarschijnlijk dat verweerder de antwoorden op deze vragen niet in de gevraagde vorm in bestaande documenten onder zich heeft. In die gevallen zou verweerder documenten moeten aanmaken om aan het verzoek tegemoet te komen. Daarvan heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de Woo daartoe geen verplichting kent. Het enkele feit dat verweerder erkent dat het besluit op onderdelen mogelijk een aanvullende motivering behoeft, zoals bijvoorbeeld inzake de ter zitting besproken onderdelen E en F van het Woo-verzoek, leidt voorts niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat deze onderdelen zo ruim geformuleerd zijn dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat sprake is van een gebrek in het bestreden besluit dat aan verweerder is toe te rekenen. Partijen kunnen hierover verder in de bezwaarfase contact hebben zodat duidelijker wordt waar het verzoekers om te doen is en verweerder aan kan geven welke informatie beschikbaar is. Daarmee kan het bestreden besluit in bezwaar zo nodig worden aangevuld.
8. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevraagde voorziening te ver strekt en voor verweerder redelijkerwijs niet uitvoerbaar is. De voorzieningenrechter kan verweerder niet verplichten een onbepaald aantal niet specifiek aangeduide documenten aan verzoekers over te leggen zonder dat duidelijk is of het voor verweerder haalbaar is die documenten van tevoren te beoordelen in het kader van de Woo. De voorziening is onvoldoende bepaald en verweerder zou daarmee feitelijk opdracht krijgen buiten de kaders van de Woo te treden. De gevraagde voorziening is daarom niet toewijsbaar, temeer niet nu geen sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang en evenmin van een kennelijk onrechtmatig besluit.
Conclusie
9. Gelet op de bovenstaande overwegingen in onderlinge samenhang bezien, zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A. Badermann, griffier. Het dictum is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2022. Deze schriftelijke motivering van de uitspraak is op 4 november 2022 aan partijen toegezonden.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.