ECLI:NL:RBDHA:2022:11502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL21.11667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse elektricien wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen over werkzaamheden en foto van geëxecuteerde gevangene

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse man geboren in 1989, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij vreest voor vervolging in Iran. Hij stelt dat hij als elektricien in de Evin gevangenis heeft gewerkt en daar een foto heeft gemaakt van een geëxecuteerde gevangene, wat de Iraanse autoriteiten zou hebben doen besluiten hem te vervolgen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat hij de verklaringen van eiser ongeloofwaardig achtte.

Tijdens de zitting op 10 februari 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet geloofwaardig is in zijn verklaringen over zijn werkzaamheden in de Evin gevangenis. Eiser kon geen arbeidsovereenkomst overleggen en zijn beschrijvingen van de gevangenisomgeving waren te vaag. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de strenge veiligheidsmaatregelen in de gevangenis het onwaarschijnlijk maken dat eiser een telefoon mee naar binnen zou kunnen nemen om een foto te maken.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij daadwerkelijk het risico loopt op vervolging in Iran. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. Eiser kan binnen vier weken na de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Deniz).

ProcesverloopBij besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Malwand-Baraki. De gemachtigde van verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Iraanse nationaliteit. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij als elektricien werkzaam was in de Evin gevangenis en daar met zijn telefoon een foto heeft gemaakt van een geëxecuteerde gevangene. De Iraanse autoriteiten zijn hiervan op de hoogte en daarom vreest eiser bij terugkeer voor vervolging.
2. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Volgens verweerder is echter niet geloofwaardig dat eiser werkzaam is geweest als elektricien in de Evin gevangenis en dat hij daarbij een foto heeft gemaakt van een geëxecuteerde gevangene waarna hij problemen heeft gekregen met de Iraanse autoriteiten.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder zijn verklaringen over zijn werkzaamheden in de Evin gevangenis en de problemen vanwege het aldaar maken van een foto van een geëxecuteerde gevangene ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
4. Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Werkzaamheden in Evin gevangenis
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser werkzaamheden heeft verricht in de Evin gevangenis en overweegt hierover het volgende. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet in staat is om de omgeving van de gevangenis te beschrijven, ondanks dat hij heeft verklaard dat hij hier 16 maanden heeft gewerkt, dat hij in de beginperiode zelf naar de gevangenis reed en dat hij in de avond buiten de gevangenis inkopen deed voor zichzelf en de soldaten. Desgevraagd heeft eiser alleen kunnen verklaren dat er een bekend hotel (Paradijsveld) staat en dat er gewone huizen staan en het een gewone wijk is. Voor zover eiser betoogt dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd, volgt de rechtbank dit niet. Eiser heeft verklaard dat hij het verder niet weet, zodat de rechtbank niet inziet waarom verweerder desondanks meer vragen hierover had moeten stellen.
6.1.
Verweerder stelt zich ook terecht op het standpunt dat eiser geen arbeidsovereenkomst van zijn gestelde werkzaamheden als elektricien bij het installatiebedrijf van Noorgostar Masoud heeft overgelegd. Dat eiser nooit in het bezit zou zijn gesteld van een arbeidsovereenkomst heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd. Niet betwist is namelijk dat het op grond van Iraanse arbeidswetgeving gebruikelijk is om een werknemer een exemplaar van de arbeidsovereenkomst te verstrekken. De enkele stelling in beroep dat ook in Nederland werkgevers niet altijd een arbeidsovereenkomst aan hun werknemers verstrekken, doet daar niet aan af. Ook eisers betoog dat hierbij van belang is dat de werkgever van eiser een veteraan van de Sepah is en hij uit veiligheidsoverwegingen vanwege zijn werkzaamheden in de gevangenis geen exemplaar van zijn arbeidsovereenkomst kreeg, heeft verweerder niet ten onrechte te algemeen en onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd geacht. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser volgt dat hij niet in dienst was van de gevangenis, maar van het installatiebedrijf en dat niet valt in te zien dat de veiligheidsoverwegingen van toepassing zijn op de dienstbetrekking bij het installatiebedrijf.
6.2.
Met betrekking tot het door eiser in aanvulling op de zienswijze overgelegde uittreksel van de Sociale Zekerheidsorganisatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte gesteld dat dit document niet de waarde heeft die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Het betreft namelijk een kopie van het document die daarom niet op echtheid onderzocht kan worden en uit het Algemeen Ambtsbericht van Iran [1] volgt dat er gemakkelijk gefraudeerd kan worden met dergelijke documenten. Verweerder heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat uit dit document niet blijkt dat eiser werkzaamheden in de Evin gevangenis heeft verricht.
Problemen vanwege maken foto van geëxecuteerde gevangene
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser tijdens de gestelde werkzaamheden in de Evin gevangenis met zijn telefoon een foto van een geëxecuteerde gevangene zou hebben gemaakt. Gelet op eisers verklaringen over de strenge controles bij binnenkomst in de Evin gevangenis, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser een telefoon mee naar binnen zou kunnen nemen. Uit eisers verklaringen volgt namelijk dat medewerkers bij binnenkomst op de begane grond worden gefouilleerd, de mobiele telefoon en portemonnee worden ingenomen en er vervolgens een vingerafdruk moet worden afgegeven. Het betoog van eiser dat voornoemde strenge controle enkel werd toegepast op nieuwkomers en bezoekers en hij juist meeliep met de veiligheidsagenten, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft namelijk niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten in de Evin gevangenis na verloop van tijd eiser minder streng zouden controleren en dat het beeld dat eiser schetst bovendien niet overeenkomt met eisers eigen verklaringen, noch met het beeld dat naar voren komt uit de algemene informatie over de Evin gevangenis als opgenomen in het bestreden besluit. Verweerder heeft ook niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden dat eiser het risico zou nemen een telefoon naar binnen te smokkelen. Eiser heeft immers verklaard dat er strenge geheimhoudingsvoorwaarden golden en dat hij bij het ontdekken van het bezit van een telefoon onmiddellijk door het gevangenispersoneel zou worden aangehouden en hij straf zou krijgen waarbij hij bestempeld zou kunnen worden als spion.
7.1.
Verweerder heeft ook het nemen van de foto van een geëxecuteerde gevangene niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Niet aannemelijk is dat eiser in een ruimte met twee soldaten de mogelijkheid krijgt om onopgemerkt een foto te nemen van een geëxecuteerde gevangene aan een galg. Daarbij wekt het bevreemding dat eiser gevraagd zou zijn om juist in die ruimte lampen te vervangen en dat hij vervolgens ook niet weg mocht toen in die ruimte een gevangene zou worden geëxecuteerd. Verweerder stelt zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat niet valt in te zien dat eiser het risico neemt om hiervan een foto te maken, terwijl hij weet wat hiervan de gevolgen (kunnen) zijn. Dat eiser dit zou hebben gedaan omdat hij niet tevreden was over de werkomstandigheden, vormt geen afdoende verklaring voor het nemen van een dermate groot risico.
Overig
8. Tot slot betoogt eiser dat hij zowel te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag als ook een geïndividualiseerd en een "more than a mere possibility" loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 Antifolterverdrag. Nu in het voorgaande is geoordeeld dat verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, slaagt ook deze beroepsgrond niet.
Conclusie
9. De aanvraag is op goede gronden afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemeen Ambtsbericht van Iran van 19 februari 2021, pagina 25.