ECLI:NL:RBDHA:2022:11500
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening wegens vertrek uit Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.994 en NL22.995, waarbij de eiser, die een asielaanvraag had ingediend, uit eigen beweging Nederland heeft verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 27 januari 2022 Nederland heeft verlaten, zoals blijkt uit een door hem ondertekende vertrekverklaring en een 'emergency travel certificate' van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) Nederland. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel als kennelijk ongegrond had afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet langer prijs stelt op internationale bescherming in Nederland. Het verzoek om een voorlopige voorziening is eveneens afgewezen, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard en er geen connexiteit meer bestaat. De rechtbank heeft bepaald dat de verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.