ECLI:NL:RBDHA:2022:11488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
09/020629.22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds schorsingsverzoek in cryptozaak met prejudiciële vragen

Op 2 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1967 en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis behandeld. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van prejudiciële vragen die door de rechtbank Noord-Nederland in een andere zaak waren gesteld. De raadsman van de verdachte betoogde dat deze vragen invloed zouden hebben op de inhoudelijke behandeling van de zaak van de verdachte, waardoor deze onevenredig lang in voorlopige hechtenis zou blijven.

De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de prejudiciële vragen nog niet waren gesteld en dat de aard van deze vragen onbekend was. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat de inhoudelijke behandeling van de zaak van de verdachte vertraging zou oplopen. De rechtbank merkte op dat het stellen van prejudiciële vragen door een andere rechtbank niet dwingend is voor andere gerechten in Nederland om de inhoudelijke behandeling aan te houden.

Na beoordeling van het verzoek en de omstandigheden, heeft de rechtbank besloten het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een schorsing rechtvaardigden, en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ook niet voldoende waren om tot een andere beslissing te komen. De beslissing werd genomen in raadkamer op 2 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Strafrecht
Zittingsplaats 's-Gravenhage
parketnummer : 09-020629-22
beslissing op verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis van de raadkamer d.d. 02 november 2022
(artikel 80 Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
Raadsman mr. H. Raza.

Procedure

Op 10 februari 2022 heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen. Op 27 oktober 2022 is op griffie van de rechtbank een verzoekschrift ingekomen dat strekt tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsman gehoord.

Beoordeling

De raadsman betoogt dat het stellen van prejudiciële vragen van de rechtbank Noord-Nederland invloed heeft op de lopende zaak van de verdachte. Daardoor dreigt de inhoudelijke behandeling zoveel meer vertraging op te lopen dat de verdachte in afwachting van de behandeling van zijn zaak – het onderzoek [naam] – onevenredig lang in voorlopige hechtenis dreigt te blijven.
De rechtbank stelt voorop dat de prejudiciële vragen door de rechtbank Noord-Nederland nog niet zijn gesteld en de aard van deze vragen nog niet bekend is zodat reeds om die reden daaraan niet veel betekenis toekomt.
Voorts staat geenszins vast dat de inhoudelijke behandeling in het onderzoek [naam] enige vertraging op zal lopen. Uit het proces-verbaal van de pro forma zitting van 7 oktober 2022 leidt de rechtbank af dat de inhoudelijke behandeling geenszins aanstaande is. Ook tegen die achtergrond heeft de rechtbank toen geen aanleiding gezien de voorlopige hechtenis te schorsen.
De raadsman heeft ook niet inzichtelijk gemaakt dat de vragen van de rechtbank Noord-Nederland tot aanhouding of vertraging van de inhoudelijke behandeling nopen. Voorzienbaar is immers dat de Hoge Raad de vragen beantwoord zal hebben vóór de te verwachten aanvang van de inhoudelijke behandeling. Verder is het zo dat het stellen van prejudiciële vragen door een rechtbank de andere gerechten in Nederland niet dwingt tot aanhouding van de inhoudelijke behandeling, ook niet in soortgelijke zaken. Een vergelijking met de gang van zaken bij lopende cassatieprocedures dringt zich hierop; zolang de Hoge Raad nog niet gesproken heeft plegen de rechtbanken de zaken voort te zetten en zeker niet een inhoudelijke behandeling aan te houden.
De conclusie is dan ook dat de voorgenomen prejudiciële vragen niet een nieuwe omstandigheid opleveren waardoor nu geoordeeld moet worden dat verdachte onevenredig lang op de inhoudelijke behandeling moet wachten. Ook de overige door de raadsman genoemde persoonlijke omstandigheden zijn niet van dien aard dat er thans aanleiding is de voorlopige hechtenis te schorsen.
Daarom wijst de rechtbank het verzoek om schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot schorsing af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 02 november 2022 door:
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. J. Holleman en mr. M. Peters, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Kunst, griffier.