ECLI:NL:RBDHA:2022:11454
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in asielopvangzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Iraanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), naar aanleiding van bedreigingen die hij had ontvangen via Whatsapp. De eiser stelde dat de verweerder onvoldoende maatregelen had genomen om zijn veiligheid te waarborgen, wat hem noopte om de opvang te verlaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder ter zitting heeft verklaard dat er een slaapplaats voor de eiser was vrijgehouden, ook nadat hij uit eigen beweging was vertrokken. De rechtbank oordeelde dat de verweerder adequaat had gehandeld door gesprekken te voeren met de wijkagent en andere betrokkenen, en door de eiser verschillende keren opvang aan te bieden, inclusief een noodkamer. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van feitelijk handelen of nalaten van de zijde van de verweerder dat had geleid tot de beëindiging van de opvang.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen besluit was genomen dat gelijkgesteld kon worden aan een besluit in de zin van de wet, waardoor de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van het beroep kennis te nemen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier mr. H.J.J.M. Kock. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.