ECLI:NL:RBDHA:2022:11424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
09-227857-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met ernstig letsel als gevolg

Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. De feiten dateren van 21 augustus 2021, toen de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer in Katwijk zwaar lichamelijk letsel toebracht door hem meermalen tegen het hoofd te schoppen. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder kneuzingen in het hersenweefsel, een bloeding binnen de schedel, en meerdere breuken in het gezicht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte strafrechtelijk medeverantwoordelijk was voor het geweld dat het slachtoffer was aangedaan. De rechtbank legde een jeugddetentie van drie maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 200 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €29.154,82 aan het slachtoffer, inclusief wettelijke rente. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte, ondanks zijn ernstige delict, positieve stappen had gezet in zijn persoonlijke ontwikkeling en dat hij niet eerder was veroordeeld voor een strafbaar feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/227857-21
Datum uitspraak: 3 november 2022
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 oktober 2022.
De officier van justitie in deze zaak is mr. I.G.M. Oostrom en de advocaat van de verdachte is mr. A.W. van Rijn te Katwijk. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er van beschuldigd dat
hij, op of omstreeks 21 augustus 2021 te Katwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel (te weten: meerdere kneuzingen in het hersenweefsel en/of een bloeding binnen de schedel), meerdere breuken van de schedel, gehoorverlies, een breuk van het neusbeen, een breuk van meerdere gebitselementen, een kaakbreuk en/of het verlies van twee voortanden, heeft toegebracht, door [slachtoffer] (meermalen) met kracht tegen het hoofd, althans het lichaam, te schoppen en/of te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 augustus 2021 te Katwijk openlijk, te weten, op de Tramstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door [slachtoffer] (meermalen) met kracht tegen het hoofd, althans het lichaam, te schoppen en/of te slaan.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van de zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . Zij zijn immers samen de confrontatie aangegaan met het slachtoffer, terwijl het al onrustig was op straat. Door verschillende getuigen is verklaard dat de medeverdachte het slachtoffer een vuistslag gaf, de verdachte hem vervolgens een trap richting het hoofd gaf waardoor het slachtoffer op de grond viel, waarna de medeverdachte het slachtoffer, toen hij eenmaal op de grond lag, een trap tegen het hoofd gaf. Door het slachtoffer tegen het hoofd te schoppen, heeft de verdachte het risico op de koop toegenomen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hoofd is immers een ontzettend kwetsbaar lichaamsdeel. Dat de verdachte het slachtoffer tegen de schouder wilde schoppen, is niet geloofwaardig. Gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en de duur van het herstel is het opgelopen letsel bovendien aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit dat het medeplegen van zware mishandeling niet bewezen kan worden. De verdachte heeft zich met de door hem uitgedeelde schop niet bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Integendeel, hij wilde het slachtoffer juist tegen de schouder schoppen en niet tegen het hoofd. De subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging kan wel bewezen worden.
3.3
De beoordeling [1]
Feiten
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat het slachtoffer op 21 augustus 2021 in Katwijk tegen het hoofd is geslagen en geschopt. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij het slachtoffer met zijn vuist een klap tegen het hoofd heeft gegeven. [2] De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met anderen op de groep jongens is afgelopen om verhaal te halen. [3] Ook heeft de verdachte bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer een schop heeft gegeven en hem op het hoofd raakte, waarna het slachtoffer op de grond viel. Ter terechtzitting heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij direct wist dat het goed mis was. [4] Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat de medeverdachte het slachtoffer vervolgens tegen het hoofd heeft geschopt toen hij op de grond lag. [5] [getuige 2] heeft daarnaast verklaard dat de medeverdachte bij haar thuis verteld heeft dat hij iemand in het gezicht heeft geschopt en dat de verdachte verklaarde dat “ze de lul waren en het nooit meer goed zou komen. [6] Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van dit geweld meerdere kneuzingen van het hersenweefsel, bloedingen binnen de schedel en breuken van de schedel, het neusbeen, de kaak en het gebit heeft opgelopen. [7]
Medeplegen
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Die kwalificatie is bovendien slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is geweest. Vastgesteld kan immers worden dat de verdachte samen met de medeverdachte naar een groep jongens is gelopen om verhaal te halen. Nadat de medeverdachte het slachtoffer heeft geslagen, heeft de verdachte het slachtoffer van achter tegen het hoofd getrapt, waardoor hij op de grond is gevallen. Met deze trap heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank een grote bijdrage geleverd aan het op het slachtoffer toegepaste geweld.
Toen hij zag dat het slachtoffer naar de grond ging als gevolg van zijn trap, is de verdachte hard weggerend. Hij heeft hierdoor niet gezien dat de medeverdachte vervolgens het slachtoffer terwijl hij op de grond lag tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank acht de verdachte desondanks, via de lijn van het medeplegen, strafrechtelijk medeverantwoordelijk voor deze laatste schop.
Uit de beelden, de beschrijving van de beelden en de verklaring van de verdachte op zitting blijkt dat er slechts enkele seconden zitten tussen het neervallen van het slachtoffer en de schop van de medeverdachte tegen het hoofd. Die schop kan dan ook gezien worden als een directe opvolging van het geweld dat de verdachte zelf heeft uitgeoefend en waardoor het slachtoffer weerloos op de grond lag. Daar komt bij dat de verdachte, terwijl hij wist dat het goed mis was is weggerend, zonder te kijken wat de werkelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer waren en met achterlating van de medeverdachte, om wie het gevecht met het slachtoffer was begonnen. De verdachte heeft door aldus te handelen niet alleen het slachtoffer in een kwetsbare positie op de grond gebracht, maar ook de medeverdachte de gelegenheid gegeven om nog meer geweld te gebruiken, wat enkele seconden later ook gebeurde. Gelet op dit alles, is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van alle geweldshandelingen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van de als feit 1 primair tenlastegelegde zware mishandeling is vereist dat het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier op zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij gekeken moet worden naar de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij zal het moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder de naar ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Door in een dynamische vechtsituatie een hoge trap uit te delen gericht op het bovenste gedeelte van het lichaam, hetgeen de verdachte heeft gedaan, is de kans dat het hoofd wordt geraakt heel groot. Het hoofd is een bijzonder kwetsbaar gedeelte van het lichaam. De kans op zwaar lichamelijk letsel bij een trap tegen het hoofd met geschoeide voet is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Of de verdachte wel of niet de bedoeling had om de schouder en niet het hoofd te raken is hierbij niet relevant. Want juist vanwege de dynamische situatie kon de verdachte verwachten dat het slachtoffer niet stil zou staan op het moment dat hij hem trapte. Daar komt bij dat de verdachte, naar eigen zeggen, geen ervaren vechter is. Hieruit concludeert de rechtbank dat het goed mikken van de trap niet zonder meer een logische gedachte van de verdachte was. Het kan onder deze omstandigheden niet anders dan dat de verdachte bewust de kans op het raken van het hoofd en daarmee op zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of er bij het slachtoffer ook daadwerkelijk sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen – in lijn met vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – de volgende factoren worden meegewogen: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze factoren worden gebaseerd en in geval van meerdere verwondingen kan de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat zwaar lichamelijk letsel bestaat uit meerdere contusiehaarden (kneuzingen) in het hersenweefsel, bloeding/bloeduitstorting binnen de schedel, breuken van de schedel, bloeding achter het trommelvlies waarbij tijdelijk gehoorverlies heeft plaatsgevonden, neusbreuk, breuk van meerdere gebitselementen, kaakbreuk en twee verloren voortanden
.Uit de vordering van de benadeelde partij maakt de rechtbank op dat er medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest, het slachtoffer enkele maanden niet (volledig) heeft kunnen werken en er in de toekomst nog medische ingrepen voor zijn gebit nodig zal zijn. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.

4.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
hij, op 21 augustus 2021 te Katwijk tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel (te weten: meerdere kneuzingen in het hersenweefsel en een bloeding binnen de schedel), meerdere breuken van de schedel, gehoorverlies, een breuk van het neusbeen, een breuk van meerdere gebitselementen, een kaakbreuk en het verlies van twee voortanden, heeft toegebracht, door [slachtoffer] (meermalen) met kracht tegen het hoofd te schoppen en te slaan.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het feit en de verdachte zijn strafbaar.(vul de feitaanduidingen in)

6.De straf en/of maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd het jeugdstrafrecht toe te passen en een werkstraf voor de duur van 200 uur geëist, en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Tegelijkertijd heeft hij laten zien dat hij zijn zaken goed op orde heeft. Hij is uit de problemen gebleven en heeft aan zichzelf gewerkt.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een deels voorwaardelijke werkstraf bepleit. Aan de verdachte en maatschappij moet een signaal gegeven worden dat wat hij gedaan heeft niet kan, maar tegelijkertijd moet rekening gehouden worden met de ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer tegen het hoofd geschopt, waarna hij hard op het asfalt is gevallen. Hierna is het slachtoffer door de medeverdachte nogmaals tegen het hoofd geschopt. Als gevolg van dit buitensporig agressieve handelen van de verdachte en zijn medeverdachte heeft het slachtoffer onder andere meerdere kneuzingen in het hersenweefsel, een bloeding binnen de schedel, en breuken van de schedel, kaak, neus en tanden opgelopen en was medisch ingrijpen noodzakelijk. Het slachtoffer heeft nog steeds minder gehoor en heeft een piep in zijn oor. Ook zijn bij hem vier gebitsimplantaten geplaatst. Naast de fysieke gevolgen voor het slachtoffer, heeft het handelen van de verdachte ook een mentale impact op hem, zijn familie en vrienden gehad. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het een tijd heeft geduurd voordat het slachtoffer weer positief in het leven kon staan.
Het voorgaande rekent de rechtbank de verdachte zeer zwaar aan. Temeer nu de verdachte zich heeft gemengd in een gevecht zonder dat er een duidelijke aanleiding toe was. Daarnaast vindt de rechtbank het zorgelijk dat de verdachte ogenschijnlijk uit het niets in staat is tot zulk explosief geweld.
Strafblad
De rechtbank stelt aan de hand van de Justitiële Documentatie van 8 september 2022 vast dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit weegt dan ook niet mee in de bepaling van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 29 september 2022. Er is als volgt gerapporteerd.
[verdachte] is een (inmiddels) negentienjarige jongeman die verdacht wordt van openlijke geweldpleging, hetgeen hij bekent. Betrokkene is nooit eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en is na onderhavig delict niet meer in aanraking gekomen met politie en/of justitie. [verdachte] is In de behandeling bij het Palmhuis heeft betrokkene geleerd hoe hij kan omgaan met zijn impulsieve gedachten en is hij zich meer bewust geworden dat het van belang is om na te denken over de consequenties van zijn gedrag. [verdachte] neemt verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag en de negatieve consequenties lijken impact op hem te hebben gehad. De combinatie van voornoemde factoren maken dat wij de risico's inschatten als laag. De reclassering constateert verder dat [verdachte] zich richt op positieve toekomstdoelen door zich te richten op het behalen van zijn diploma en het hebben van werk. Zijn steunende familiaire netwerk is eveneens positief te noemen. [verdachte] heeft zich aan de voorwaarden gehouden en de behandeling is positief afgerond. Derhalve zijn wij van mening dat het voortzetten hiervan niet noodzakelijk is.
Hieruit leidt de rechtbank ten gunste van de verdachte af dat hij tijdens de schorsing aan zichzelf heeft gewerkt en hij zijn leven verder goed op orde heeft.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen.
Door de officier van justitie is om toepassing van het jeugdstrafrecht verzocht. De impulsiviteit van de verdachte lijkt een grote rol gespeeld te hebben in zijn handelen. De verdachte is schoolgaand en thuis is sprake van een pedagogisch klimaat. Hij is ontvankelijk gebleken voor ondersteuning van zijn ouders, zijn toezichthouder en de behandelaar van het Palmhuis. Gelet op de voornoemde omstandigheden adviseert Reclassering Nederland toepassing van het jeugdstrafrecht en begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank neemt het advies van Reclassering Nederland over en past het jeugdstrafrecht toe.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Hieruit volgt dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie een passende straf zou zijn.
Gelet op de ernst van het feit, zoals hierboven besproken, is de rechtbank van oordeel dat ook in het geval van de verdachte in beginsel geen andere straf dan een jeugddetentie van aanzienlijke duur op zijn plaats zou zijn. Daartegenover staat dat de verdachte het behandeltraject bij het Palmhuis positief heeft doorlopen. Daarnaast heeft de verdachte (ter terechtzitting) berouw getoond en heeft hij zijn verantwoordelijkheid genomen voor wat hij heeft gedaan. Daar komt bij dat de verdachte werk heeft en een stabiele thuissituatie. Een jeugddetentie zou deze positieve aspecten op een negatieve wijze doorbreken. Dit acht de rechtbank onwenselijk.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uur opleggen, en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden. Op deze manier wordt recht gedaan aan de ernst van het gepleegde feit, en wordt de verdachte er tegelijkertijd van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van €36.654,82, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit €26.654,82 aan materiële schade en €10.000,00 aan immateriële schade. Mr. Dik heeft de vordering namens de benadeelde partij als volgt toegelicht. De toelichting van de implantoloog is helder en goed onderbouwd. Dat in de toekomst kosten gemaakt moeten worden, vloeit voort uit de aard van het letsel. Daarnaast wordt dit niet vergoed door de basisverzekering. Als het al mogelijk zou zijn om deze schade alsnog te verzekeren, zou dit bovendien geen schadebeperking, maar een kostenverplaatsing zijn. Uiteindelijk zal de schade ook betaald moeten worden door degene die het letsel heeft veroorzaakt, en niet door de maatschappij.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de toekomstige schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens een te grote belasting van het strafgeding. De overige posten, zowel materieel als immaterieel, kunnen worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de kosten wat betreft de (toekomstige) tandheelkundige zorg en röntgenfoto’s afgewezen moeten worden, nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Het is niet duidelijk waarom de implantaten slechts vijftien jaar mee kunnen gaan. Daarnaast zou via de zorgverzekering een groot deel van de kosten vergoed kunnen worden. Ten aanzien van de vergoeding voor de immateriële schade refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De post ‘voorschot toekomstige tandartskosten’ (€10,000,00) betreft toekomstige schade. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om schade waarvan niet is gebleken dat deze evident niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat de aangever als gevolg van het letsel de komende jaren extra tandheelkundige behandelingen zal moeten ondergaan.
Op grond van artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank deze gevorderde toekomstige kosten gedeeltelijk toewijzen. Omdat nog onduidelijk is wat de exact geleden schade zal zijn, schat de rechtbank de toekomstige schade op €500,00 per jaar voor de komende vijf jaar, in totaal €2.500,00. De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van deze post niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De vordering is, voor zover deze betrekking heeft op de post tandheelkundige kosten, hoewel door de verdachte betwist, voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade en de overige materiële schade, is door de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van €29.154,82, inclusief de gevorderde wettelijke rente met ingang van 21 augustus 2021.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de (hoofdelijke) verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €29.154,82, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
De rechtbank stelt dat gijzeling kan worden toegepast met een maximum van 0 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 302 van het Wetboek van Strafrecht (vul de feitaanduidingen in)(vul de feitaanduidingen in).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
medeplegen zware mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
drie maanden
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op
2 jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de verdachte ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
veroordeelt de verdachte voorts tot
een
werkstrafvoor de duur van
200 uur
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
100 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze werkstraf wordt afgetrokken, waarbij elke dag telt voor twee uren;
schadevergoeding
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van €29.154,82, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €29.154,82, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.J. Peters, kinderrechter,
en mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 3 november 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met nummer PL1500-2021243035.
2.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , p. 100-108.
3.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , p. 111-118.
4.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 oktober 2022.
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 74-75.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 78-81.
7.Letselbeschrijving, p. 151-152.