ECLI:NL:RBDHA:2022:11420
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende vreemdeling, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat Zweden niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij bij overdracht aan Zweden een reëel risico op indirect refoulement zou lopen. De rechtbank heeft de zaak op 6 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat Zweden zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat er een evident en fundamenteel verschil was in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Zweden, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op basis van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en eiser werd verwezen naar de Zweedse autoriteiten voor verdere behandeling van zijn asielaanvraag.