ECLI:NL:RBDHA:2022:11414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
NL22.19337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 20 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 19 oktober 2021 een overnameverzoek ingediend bij de autoriteiten van Italië op basis van de Dublinverordening. Op 10 mei 2022 is eiser in de nationale asielprocedure opgenomen, wat betekent dat Nederland vanaf die datum verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser heeft op 6 september 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 27 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft overwogen dat ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de beslistermijn pas op 10 mei 2022 is aangevangen en de ingebrekestelling op 7 september 2022 door verweerder is ontvangen, terwijl de beslistermijn van zes maanden nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft beslist dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond Bestuursrecht Zaaknummer: NL22.19337
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser](V-nummer: [V-nummer]), eiser (gemachtigde: mr. M.E.Th. Hogervorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 20 augustus 2021 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), ingediend.
Op 19 oktober 2021 heeft verweerder bij de autoriteiten van Italië een overnameverzoek op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening ingediend.
Op 10 mei 2022 heeft verweerder bericht dat eiser in de nationale asielprocedure is opgenomen en dat zijn aanvraag in beginsel kan worden afgedaan op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Bij brief van 6 september 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Eiser heeft vervolgens op 27 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
Ingevolge artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000 vangt, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling prematuur is. Enerzijds, omdat de beslistermijn pas is aangevangen op 10 mei 2022 en anderzijds, omdat bij WBV 2022/12 (in werking getreden op
26 september 2022) de beslistermijn in alle lopende zaken is verlengd met negen maanden, zodat de onderhavige beslistermijn pas eindigt op 10 augustus 2023.
5. De rechtbank stelt vast dat, zoals hiervoor reeds vermeld, eiser op 10 mei 2022 in de nationale procedure is opgenomen. Dit betekent dat Nederland met ingang van deze datum moet worden aangemerkt als de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de aanvraag van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:838) volgt dat de beslistermijn in de onderhavige zaak ingevolge artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000, gelezen in verbinding met het eerste lid van die bepaling, pas op die datum – dus op 10 mei 2022 – is begonnen.
6. De ingebrekestelling van 6 september 2022 is (kennelijk) op 7 september 2022 door verweerder ontvangen. Op deze datum was de – eerste – beslistermijn van zes maanden nog niet verstreken, zodat vastgesteld moet worden dat de ingebrekestelling alleen al om die reden prematuur is. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser is daarom dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 28 oktober 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.