Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
Staandehouding/overbrenging/overdracht
2. Eiser stelt dat hij ten onrechte op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw staande is gehouden. Daar is een redelijk vermoeden van illegaal verblijf voor vereist en niet is duidelijk waar dit vermoeden in het geval van eiser op is gebaseerd. Verder betwist eiser dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Hij heeft als Dublinclaimant rechtmatig verblijf en niet is gebleken van omstandigheden waardoor dit is vervallen. Eiser stelt daarom dat de overbrenging op onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden.
3. In het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht van 15 oktober 2022 staat dat een persoon was aangetroffen op het CCTterrein te Moerdijk en dat hiervan melding is gemaakt aan de verbalisanten, omdat uit ervaringsgegevens blijkt dat veel vreemdelingen via het terrein van CCT illegaal willen uitreizen naar Groot-Brittannië.
4. Gelet op de inhoud van de melding en de ervaringsgegevens is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten mochten vragen naar eisers identiteitsbewijs omdat deze omstandigheden het redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigen. Artikel 50, eerste lid, van de Vw was daarom de juiste grondslag voor de staandehouding.
5. Gelet op het gerechtvaardigde redelijk vermoeden van illegaal verblijf, is eiser voorts ook op juiste grondslag overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor. Eiser heeft zich bij zijn poging tot uitreis uit Nederland niet overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode begeven langs een doorlaatpost. Hij heeft zich bij zijn poging tot illegale uitreis schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 108 van de Vw juncto artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode. Verweerder heeft eiser daarom op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw mogen overbrengen.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordeningen een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Verweer heeft ter zitting de lichte grond 4a laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
8. Eiser betwist beide aan de maatregel ten grondslag gelegde zware gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat een illegale inreis inherent is aan het zijn van een asielzoeker. Echter niet alle asielzoekers worden in bewaring gesteld, dus had verweerder dit extra moeten motiveren. Nu lijkt sprake te zijn van willekeur. Hij wijst daarbij op artikel 5, eerste lid en onder f, van het EVRM.Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat niet is gebleken dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken, hij is immers niet ‘MOB gegaan’. Nu de twee zware gronden niet aan de maatregel ten grondslag mogen liggen, zijn de twee lichte gronden onvoldoende om de maatregel te dragen, aldus eiser.
9. Eiser betwist niet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Uit de uitspraak van de Afdelingvan 25 maart 2020volgt dat om deze zware grond aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, verweerder kan volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder terecht de zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. De zware grond 3b is eveneens feitelijk juist. Door te pogen op illegale wijze de grens over te steken naar Groot-Brittannië, heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht in Nederland.
10. Verder heeft verweerder de lichte gronden 4c en 4d tevens terecht aan eiser tegengeworpen.
11. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen.
12. Eiser stelt dat verweerder een lichter middel dient toe te passen. Eiser wil niet meer in detentie verkeren en is van mening dat hij in vrijheid gesteld moet worden zodat hij zelf kan vertrekken naar Oostenrijk. Eiser heeft verklaard niet terug te gaan naar het haventerrein en uit zijn meewerkende opstelling blijkt dat dit geloofwaardig is. Ook heeft verweerder onvoldoende duidelijk gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast.
13. Er zijn voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een significant risico op onttrekking vaststaat. Daarnaast heeft verweerder zich op zitting terecht op het standpunt gesteld dat het, gelet op eisers poging om Nederland als verstekeling illegaal uit te reizen, een te groot risico is om een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft daarom voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel.
14. Tot slot voert eiser aan dat de maatregel onrechtmatig is, omdat er geen land genoemd wordt onder het kopje ‘zicht op overdracht’.
15. In de maatregel staat expliciet genoemd dat Oostenrijk het land is waar eiser aan overgedragen dient te worden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel onrechtmatig te achten.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.