ECLI:NL:RBDHA:2022:11412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
NL22.21033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - grondslag ophouding en overbrenging - zware gronden betwist - lichter middel - zicht op overdracht - beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, betwistte de grondslag van zijn ophouding en overbrenging naar Oostenrijk, en stelde dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de melding van verbalisanten over de situatie op het CCT-terrein te Moerdijk, waar eiser was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten gerechtigd waren om naar eisers identiteitsbewijs te vragen, wat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigde. Eiser had zich bovendien niet aan de Schengengrenscode gehouden, wat de overbrenging naar een plaats voor gehoor ook rechtvaardigde.

De rechtbank heeft de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, zoals de illegale inreis en het onttrekken aan toezicht, als feitelijk juist beoordeeld. Eiser voerde aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren om de maatregel van bewaring te handhaven, gezien het risico op onttrekking. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21033

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. El Arraq. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
Staandehouding/overbrenging/overdracht
2. Eiser stelt dat hij ten onrechte op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw staande is gehouden. Daar is een redelijk vermoeden van illegaal verblijf voor vereist en niet is duidelijk waar dit vermoeden in het geval van eiser op is gebaseerd. Verder betwist eiser dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Hij heeft als Dublinclaimant rechtmatig verblijf en niet is gebleken van omstandigheden waardoor dit is vervallen. Eiser stelt daarom dat de overbrenging op onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden.
3. In het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht van 15 oktober 2022 staat dat een persoon was aangetroffen op het CCT [2] terrein te Moerdijk en dat hiervan melding is gemaakt aan de verbalisanten, omdat uit ervaringsgegevens blijkt dat veel vreemdelingen via het terrein van CCT illegaal willen uitreizen naar Groot-Brittannië.
4. Gelet op de inhoud van de melding en de ervaringsgegevens is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten mochten vragen naar eisers identiteitsbewijs omdat deze omstandigheden het redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigen. Artikel 50, eerste lid, van de Vw was daarom de juiste grondslag voor de staandehouding.
5. Gelet op het gerechtvaardigde redelijk vermoeden van illegaal verblijf, is eiser voorts ook op juiste grondslag overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor. Eiser heeft zich bij zijn poging tot uitreis uit Nederland niet overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode begeven langs een doorlaatpost. Hij heeft zich bij zijn poging tot illegale uitreis schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 108 van de Vw juncto artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode. Verweerder heeft eiser daarom op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw mogen overbrengen.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [3] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Verweer heeft ter zitting de lichte grond 4a laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
8. Eiser betwist beide aan de maatregel ten grondslag gelegde zware gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat een illegale inreis inherent is aan het zijn van een asielzoeker. Echter niet alle asielzoekers worden in bewaring gesteld, dus had verweerder dit extra moeten motiveren. Nu lijkt sprake te zijn van willekeur. Hij wijst daarbij op artikel 5, eerste lid en onder f, van het EVRM. [6] Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat niet is gebleken dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken, hij is immers niet ‘MOB gegaan’. Nu de twee zware gronden niet aan de maatregel ten grondslag mogen liggen, zijn de twee lichte gronden onvoldoende om de maatregel te dragen, aldus eiser.
9. Eiser betwist niet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Uit de uitspraak van de Afdeling [7] van 25 maart 2020 [8] volgt dat om deze zware grond aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, verweerder kan volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder terecht de zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. De zware grond 3b is eveneens feitelijk juist. Door te pogen op illegale wijze de grens over te steken naar Groot-Brittannië, heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht in Nederland.
10. Verder heeft verweerder de lichte gronden 4c en 4d tevens terecht aan eiser tegengeworpen.
11. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen.
Lichter middel
12. Eiser stelt dat verweerder een lichter middel dient toe te passen. Eiser wil niet meer in detentie verkeren en is van mening dat hij in vrijheid gesteld moet worden zodat hij zelf kan vertrekken naar Oostenrijk. Eiser heeft verklaard niet terug te gaan naar het haventerrein en uit zijn meewerkende opstelling blijkt dat dit geloofwaardig is. Ook heeft verweerder onvoldoende duidelijk gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast.
13. Er zijn voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een significant risico op onttrekking vaststaat. Daarnaast heeft verweerder zich op zitting terecht op het standpunt gesteld dat het, gelet op eisers poging om Nederland als verstekeling illegaal uit te reizen, een te groot risico is om een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft daarom voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel.
Zicht op overdracht
14. Tot slot voert eiser aan dat de maatregel onrechtmatig is, omdat er geen land genoemd wordt onder het kopje ‘zicht op overdracht’.
15. In de maatregel staat expliciet genoemd dat Oostenrijk het land is waar eiser aan overgedragen dient te worden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel onrechtmatig te achten.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Combined Cargo Terminals BV.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.