ECLI:NL:RBDHA:2022:11409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/5578 en AWB 21/5579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar inreisverbod van 10 jaar opgelegd aan vreemdeling wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van tien jaar, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Britse nationaliteit houder, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2010 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor moord en poging tot moord. Eiser heeft sinds 2019 in Nederland verbleven, maar is eerder afwisselend in Nederland, Spanje en Dubai geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat het inreisverbod terecht is opgelegd, omdat eiser een actueel en ernstig gevaar voor de openbare orde vormt, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden en de impact op zijn gezinsleven. De rechtbank heeft ook het verzoek om vrijstelling van griffierecht afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om het griffierecht te betalen. De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder als deugdelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van eiser niet op een onaanvaardbare wijze worden geschaad door het inreisverbod. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/5578 en AWB 21/5579
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 7 april 2022 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Aygur),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: C. Pelt).

Procesverloop

In het besluit van 21 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 21/5579).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 28 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank om vrijstelling van betaling van het griffierecht verzocht omdat hij op dit moment in detentie zit en geen toegang heeft tot zijn financiële middelen. Dit verzoek is voorlopig toegewezen, met daarbij de mededeling dat de rechter die de zaak behandelt een definitieve beslissing op het verzoek zal nemen.
2. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om vrijstelling van betaling van het griffierecht af, omdat niet is gebleken dat sprake is van betalingsonmacht. Weliswaar stelt eiser dat hij geen toegang heeft tot zijn financiële middelen, maar dat is iets anders dan dat hij geen vermogen of inkomen heeft om het griffierecht te kunnen betalen. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor voor het opleggen van het inreisverbod verklaard dat hij zijn ex-vrouw financieel ondersteunt vanuit de gevangenis en dat zijn inkomen uit zijn eigen bedrijf op dit moment wat minder is nu hij in detentie zit, maar dat hij nog wel genoeg inkomen heeft om zijn rekeningen te betalen. Gelet op deze verklaringen van eiser en het feit dat zijn gemachtigde op de zitting nogmaals heeft aangegeven dat eiser niet bij zijn financiële middelen kan, oordeelt de rechtbank dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht.
3. Aangezien de gemachtigde van eiser het griffierecht wel heeft betaald, is het beroep ontvankelijk en zal hierna inhoudelijk worden beoordeeld.
Voorgeschiedenis
4. Eiser stelt dat hij is geboren op [1982] en dat hij de Britse nationaliteit heeft. In het arrest van 27 november 2015 [1] van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor moord en poging tot moord. Eiser is ergens in 2019 vanuit Colombia naar Nederland gekomen en is sinds 11 september 2019 hier gedetineerd. Daarvoor verbleef eiser afwisselend in Nederland, Spanje en Dubai.
Verweerder heeft op 21 juli 2021 besloten om aan eiser een zwaar inreisverbod op te leggen voor de duur van 10 jaar. Dit besluit is op 24 september 2021 aan eiser uitgereikt.
5. Eiser heeft twee kinderen met zijn ex-vrouw [ex-vrouw] . Deze kinderen heten [A] (2010) en [B] (2014). Inmiddels heeft eiser een vriendin ( [vriendin] ) die in Spanje woont en met haar heeft hij ook een dochter. Zij heet [C] (2015).
Bestreden besluit
6. Verweerder heeft aan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd, omdat eisers een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt. Weliswaar dateren de levensdelicten die eiser heeft gepleegd uit 2010, maar nu het gaat om zeer ernstige delicten, vindt verweerder dat eiser nog steeds een actueel gevaar is voor de openbare orde. De persoonlijke omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, zijn voor verweerder geen reden om van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. Het aan eiser opgelegde inreisverbod is ook niet strijd met artikel 8 van het EVRM. [2]
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
7. De rechtbank stelt eerst vast dat eiser geen aparte beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit. Bij de beoordeling van de beroepsgronden die gaan over het inreisverbod, is het volgende toetsingskader van het belang.
8. De hoogste bestuursrechter [3] in dit soort zaken heeft in haar uitspraak van 20 november 2015 [4] overwogen dat uit het arrest Z. Zh en I.O. [5] van het HvJ EU afgeleid kan worden dat verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (ook wel: het unierechtelijke openbare orde criterium), alle feitelijke en juridische omstandigheden moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Verweerder kan daarbij niet volstaan met verwijzing naar een algemene praktijk of een vermoeden. Verder moet verweerder bij zijn beoordeling in acht nemen dat vorenbedoelde feitelijke en juridische omstandigheden niet noodzakelijkerwijs beperkt zijn tot de gegevens die de strafrechter heeft beoordeeld. [6]
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser gelet op zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving vormt en hem terecht een inreisverbod voor de duur van tien jaren heeft opgelegd. De rechtbank overweegt als volgt.
Over de aard en ernst van het misdrijf
10. Over de aard en ernst van het misdrijf heeft verweerder van belang mogen vinden dat eiser in 2010 een ernstig misdrijf heeft gepleegd, namelijk moord en poging tot moord. Eiser heeft samen met een andere een 12-jarige jongen met voorbedachte raad gedood. De jongen is getroffen door munitie uit een AK-47, raakte ernstig gewond en overleed kort daarna. De moeder van de jongen raakte daarbij ook gewond. In het arrest van 27 november 2015 heeft het Gerechtshof vastgesteld dat het misdrijf ‘zeer gewelddadig’ is geweest en uitvoerig gewezen op de voorbedachte raad. Eiser heeft de aard en ernst van het misdrijf niet bestreden.
Over het tijdsverloop/actualiteit
11. Over de actualiteit van de bedreiging heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen, dat het misdrijf in 2010 heeft plaatsgevonden en de veroordeling in 2017 definitief is geworden, maar dat de bedreiging voor de openbare orde nog steeds actueel is. Hierbij is van belang dat het om twee zeer ernstige delicten gaat. Verder heeft verweerder geen aanwijzingen dat de houding en het normbesef van eiser nu zodanig is gewijzigd dat de criminaliteit nu definitief achter hem ligt. Daarnaast was eiser in het buitenland ook lange tijd gedetineerd. Eiser heeft de actualiteit van de bedreiging niet bestreden.
Over de evenredigheid van het inreisverbod
12. Eiser heeft aangevoerd dat de nadelige gevolgen van het besluit niet evenredig zijn aan het doel van het besluit. Daarbij verwijst eiser vooral op het feit dat hij door het inreisverbod zijn kinderen niet meer kan opzoeken in de Europese Unie en geen daadwerkelijke bijdrage kan leveren aan de opvoeding van zijn kinderen. Verweerder heeft bij het opleggen van het inreisverbod onvoldoende oog gehad voor deze twee omstandigheden.
13. Over de evenredigheid van de maatregel heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat van eiser mag worden verwacht dat hij Nederland na zijn strafdetentie verlaat. Het enige wat eiser bindt aan Nederland zijn de twee oudste kinderen. Zij kunnen zich echter niet herinneren dat eiser bij hen woonde. De impact van het inreisverbod is daarom veel geringer dan dat eiser de dagelijkse zorg had voor de kinderen en ineens Nederland moest verlaten. Bovendien woonde eiser vijf jaar voordat het inreisverbod werd opgelegd al in Dubai waar hij zijn huidige vriendin leerde kennen. Met haar vertrok eiser naar Colombia om zijn uitlevering aan Nederland te voorkomen. Mogelijk levert eiser wel een financiële bijdrage aan zijn ex-vrouw en oudste twee kinderen, maar niet is gebleken dat en op welke manier eiser verder bijdraagt aan de opvoeding van zijn kinderen. Daarnaast laat eiser met de misdrijven die hij heeft gepleegd ook niet zien dat hij het vaderschap serieus neemt. Tot slot is eiser niet of nauwelijks betrokken bij de Nederlandse samenleving en spreekt ook geen Nederlands. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de besluitvorming uitgebreid heeft gemotiveerd dat de persoonlijke belangen van eiser (en van zijn kinderen) niet op een onaanvaardbare wijze worden geschaad door het inreisverbod.
14. Over de stelling van eiser dat zijn strafzaak wordt heropend en dat verweerder had moeten wachten met het opleggen van het inreisverbod tot hier meer duidelijkheid over is, overweegt de rechtbank als volgt. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven dat zij niet weet wat de status is van het heropeningsverzoek. De enkele mededeling dat de strafrechtadvocaat van eiser bezig is om een heropeningsverzoek in te dienen, betekent niet dat verweerder niet langer mag uitgaan van de strafrechtelijke veroordeling. Zolang eiser niet is vrijgesproken door de strafrechter, mag verweerder uitgaan van de veroordeling door het Gerechtshof.
Artikel 8 van het EVRM
15. Eiser voert aan dat de het opleggen van het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de kinderen van eiser. De relatie tussen eiser en zijn kinderen is altijd intensief en langdurig geweest. Eiser is een betrokken vader die bijdraagt aan de opvoeding van de kinderen. Daarnaast heeft de afwezigheid van eiser vooral veel invloed op de ontwikkeling van zijn zoon, die op dit moment onder behandeling is bij een kindertherapeut. Eiser heeft het dagboek van de zoon overgelegd en informatie van de kindertherapeut. Om zijn gezinsleven te onderbouwen heeft eiser nog een aantal foto’s overgelegd.
16. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van gezinsleven in de zin
van artikel 8 EVRM. Bij artikel 8 van het EVRM gaat het er om dat verweerder een
belangenafweging moet maken. Er moet een ‘fair balance’ worden gemaakt tussen aan de ene kant het belang van de Nederlandse overheid om niet iedereen in Nederland te laten blijven en aan de andere kant het belang van eiser om wel in Nederland te mogen blijven. [7]
De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft
betrokken en of verweerder de belangenafweging in redelijkheid in het nadeel van eiser
heeft kunnen laten uitvallen. Bij de belangenafweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe, zodat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn.
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in zijn belangenafweging heeft betrokken en zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt heeft mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor moord en poging tot moord.
Verder heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser door het plegen van strafbare feiten een ongestoorde uitoefening van het familieleven zelf op het spel heeft gezet. Daarnaast heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat eiser weinig inzicht heeft kunnen geven in welke mate hij betrokken was bij de opvoeding van zijn kinderen. Afgezien van de foto’s, die overigens een momentopname zijn, heeft eiser niet onderbouwd waar die betrokkenheid hem dan in zit. Daarbij is ook nog van belang dat eiser voordat hij werd uitgeleverd aan Nederland steeds afwisselend in Spanje en in Dubai woonde en zich de laatste jaren schuil hield in Colombia. Volgens zijn eigen verklaringen verblijft eiser sinds 2012 al niet meer in Nederland. Verweerder heeft in aanvulling hierop mogen overwegen dat ook invulling aan het gezinsleven kan worden gegeven door korte bezoeken van eisers kinderen. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat zijn ex-vrouw geen geld heeft om steeds met de kinderen heen en weer te reizen, maar deze stelling is verder niet onderbouwd en niet goed te begrijpen gelet op het feit dat het gezin eerder kennelijk wel in staat was om naar het buitenland te reizen om eiser op te zoeken. Het is begrijpelijk dat de afwezigheid van eiser van grote invloed is op zijn kinderen (en dan vooral zijn zoon) maar dat komt door de situatie zoals deze nu is. Dat eiser nu een hele geringe rol kan spelen in het leven van de kinderen, komt door de misrijven die hij heeft gepleegd en staat eigenlijk los van het inreisverbod.
Punitieve sanctie
18. Tot slot heeft eiser nog aangevoerd dat hij door het opleggen van het inreisverbod twee keer wordt gestraft voor hetzelfde feit. Eiser heeft namelijk straks zijn straf uitgezeten, maar wordt vervolgens nog een keer gestraft doordat hij dan zijn kinderen niet meer kan zien.
19. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser als een bestraffing aanvoelt, is daar juridisch gezien geen sprake van. De oplegging van een strafrechtelijke sanctie verschilt wezenlijk van karakter van het uitvaardigen van een inreisverbod. Strafrechtelijke sancties hebben in die zin het karakter van vergelding, terwijl de onderhavige bestuursrechtelijke beslissing ziet op bescherming van de Nederlandse openbare orde. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
20. Eiser krijgt geen gelijk. Verweerder heeft mogen besluiten dat het inreisverbod in stand blijft en dat het opleggen daarvan niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Dat betekent voor eiser dat zijn situatie ongewijzigd blijft.
21. Het beroep is ongegrond. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 7 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Parketnummer: 20-000872-13.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
5.het arrest van 11 juni 2015, in de zaken Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377.
6.Zie in dit kader ook de uitspraak van de ABRvS van 2 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1550.
7.Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503 en de uitspraken van