heeft verweerder voor wat betreft de reikwijdte van het Wob-verzoek aangesloten bij de
onderdelen waarvoor een vergunning noodzakelijk was: het slaan van de damwand, de sloop
van bestaande panden aan de boulevard, het bouwen van een parkeergarage en het ontsluiten
van de toegang tot de parkeergarage door het aanleggen van een tunnelbak. Aangezien deze
trajecten ten tijde van het Wob-verzoek deels nog niet gestart waren en deels nog liepen, is
verweerder van mening dat hierover geen stukken openbaar hoeven te worden gemaakt. Dit
laat echter onverlet dat aannemelijk is dat deze trajecten (deels) al werden voorbereid op het
moment van het Wob-verzoek en dat het verzoek niet alleen op documenten uit de
vergunningprocedures ziet, maar ook op (informele) afspraken die mogelijk tussen
verweerder en de aanvrager van de vergunningen zijn gemaakt en terug zijn te vinden in
emails en brieven of andere documenten die dateren van voor het Wob-verzoek. Niet
duidelijk is of verweerder hiernaar heeft gezocht. Verweerder is bij zijn aanvullende
motivering dan ook kennelijk van een te enge reikwijdte van het verzoek uit gegaan en is
daarmee onvoldoende ingegaan op het bezwaar gericht tegen het besluit van 14 maart 2018.