ECLI:NL:RBDHA:2022:11386
Rechtbank Den Haag
- Versnelde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroep asielaanvraag wegens prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiser op 10 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 4 januari 2022 een terugnameverzoek ingediend bij de autoriteiten van Oostenrijk op basis van de Dublinverordening. Dit verzoek werd op 23 juni 2022 ingetrokken, waarna eiser in de nationale asielprocedure werd opgenomen. Eiser heeft verweerder op 23 juni 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 12 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van beide partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Aangezien Nederland op 23 juni 2022 als verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de aanvraag van eiser moet worden aangemerkt, is de beslistermijn op die datum begonnen. De ingebrekestelling van eiser is op 25 juni 2022 door verweerder ontvangen, maar de beslistermijn was op dat moment nog niet verstreken, waardoor de ingebrekestelling prematuur is.
De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.