ECLI:NL:RBDHA:2022:11384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
NL22.13284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep asielaanvraag wegens prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser op 15 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Op 9 december 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, een terugnameverzoek ingediend bij de autoriteiten van Frankrijk op basis van de Dublinverordening. Dit verzoek werd op 17 mei 2022 ingetrokken, waarna eiser in de nationale asielprocedure werd opgenomen. Eiser heeft op 23 juni 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 12 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van beide partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Aangezien eiser op 17 mei 2022 in de nationale procedure is opgenomen, moet Nederland vanaf die datum als de verantwoordelijke lidstaat worden aangemerkt. De ingebrekestelling van 23 juni 2022 is door verweerder ontvangen op 25 juni 2022, maar de beslistermijn was op dat moment nog niet verstreken, waardoor de ingebrekestelling prematuur was.

De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is. Verweerder is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond Bestuursrecht Zaaknummer: NL22.13284
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser, en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 15 oktober 2021 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), ingediend.
Op 9 december 2021 heeft verweerder bij de autoriteiten van Frankrijk een terugnameverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening ingediend.
Op 17 mei 2022 heeft verweerder dit verzoek ingetrokken en aan (de gemachtigde van) eiser medegedeeld dat het niet mogelijk is gebleken eiser voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum over te dragen. De aanvraag van eiser zal daarom in de nationale asielprocedure worden behandeld.
Bij brief van 23 juni 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
Eiser heeft vervolgens op 12 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. P.A.E. Engelen, advocaat te Voerendaal.
Geen van beide partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
Ingevolge artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000 vangt, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
2. Zoals hiervoor reeds is vermeld, is eiser op 17 mei 2022 in de nationale procedure opgenomen, wat betekent dat Nederland met ingang van deze datum moet worden aangemerkt als de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de aanvraag van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:838) volgt dat op die datum ingevolge artikel 42, zesde lid, van de
Vw 2000, gelezen in verbinding met het eerste lid van die bepaling, de beslistermijn is begonnen.
3. De ingebrekestelling van 23 juni 2022 is (kennelijk) op 25 juni 2022 door verweerder ontvangen. Op deze datum was de beslistermijn nog niet verstreken, zodat vastgesteld moet worden dat de ingebrekestelling prematuur is. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser is daarom dan ook niet-ontvankelijk.
4. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van
J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 21 oktober 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van bekendmaking hoger beroep wordt ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.