ECLI:NL:RBDHA:2022:11378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
22/6251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet tijdig betalen griffierecht en formele gebreken

Op 2 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker uit Duitsland, die een urgent verzoekschrift had ingediend met betrekking tot de Fraude Registratie Systeem van de Belastingdienst. Het verzoekschrift was ingediend op 3 oktober 2022, met een bijgevoegd besluit van de Belastingdienst van 21 september 2022, waarin werd gereageerd op een verzoek om inzage in persoonsgegevens op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft het verzoek opgevat als een verzoek om een voorlopige voorziening en heeft de verzoeker om verduidelijking gevraagd.

De verzoeker heeft in de periode tussen 5 oktober en 18 oktober 2022 meerdere e-mails gestuurd naar de rechtbank, waarin hij zijn problemen uiteenzette en verzocht om doorverwijzing van zijn dossier naar een andere afdeling. De rechtbank heeft echter aangegeven dat het verzoek nog steeds onduidelijk was en heeft de verzoeker uitgenodigd om dit op een zitting te bespreken. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. Aangezien het griffierecht niet tijdig was betaald en er geen verontschuldiging voor dit verzuim was gegeven, heeft de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast waren er ook andere formele gebreken aan het verzoekschrift, zoals het ontbreken van een kopie van het besluit waartegen de verzoeker zich wilde verzetten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6251

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2022 in de zaak van

[verzoeker], uit [woonplaats] (Duitsland), verzoeker

(gemachtigde: M. Andresen).

Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 30 september 2022, per e-mail verzonden aan de rechtbank op 3 oktober 2022, een urgent verzoekschrift rechtsbijstand Fraude Registratie Systeem (Belastingdienst) ingediend. Daarbij heeft verzoeker een besluit van de Belastingdienst van 21 september 2022 meegestuurd, waarin is besloten op verzoekers verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft per e-mail van 4 oktober 2022 aan verzoeker laten weten dat zij het urgente rechtsverzoek opgevat heeft als een verzoek om een voorlopige voorziening en heeft verzoeker om verduidelijking van zijn verzoek gevraagd.
2. Verzoeker heeft bij brief van 5 oktober 2022, door de rechtbank per e-mail ontvangen op 6 oktober 2022, aan de rechtbank laten weten dat de insteek van het urgente rechtsverzoek is om twee procedures te beginnen. Een is een verzoek in het kader van artikel 8:42 van de Awb, in het kader van een procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De andere gaat over een Fraude Registratiemelding. Bij de laatste procedure vraagt verzoeker ook om een voorlopige voorziening. In de periode tussen 5 oktober 2022 en 18 oktober 2022 heeft verzoeker veelvuldig e-mails aan de rechtbank gestuurd. Uit deze correspondentie blijkt dat verzoeker meerdere problemen te ervaart. De wens van verzoeker is inmiddels dat het team van de rechtbank dat het dossier in behandeling heeft, dit doorstuurt naar het team belastingrecht dan wel het gerechtshof.
3. Bij e-mail van 18 oktober 2022 heeft de rechtbank verzoeker meegedeeld dat het nog altijd niet duidelijk is waar verzoekers urgente rechtsverzoek concreet op ziet. Om meer duidelijkheid te scheppen heeft de rechtbank verzoeker de gelegenheid geboden om dit op een zitting te bespreken. Aan verzoeker is ook meegedeeld dat zijn e-mails niet enkel op zijn verzoek doorgezonden zullen worden naar een andere afdeling, een ander team dan wel andere instantie, als er geen duidelijkheid komt over de aard van het verzoekschrift. Verzoeker verwijst in reactie daarop naar zijn eerdere rechtsverzoeken en geeft aan zich niet per mail te willen herhalen.
4. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
5. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze bedraagt het griffierecht op grond van artikel 8:82, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb € 184,-. De griffier van de rechtbank stelt op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
6. De griffier heeft verzoeker bij brief van 6 oktober 2022 in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald en heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
7. Hiernaast constateert de rechtbank dat sprake is van nog een aantal andere formele gebreken aan het verzoekschrift.
Bij brief van 5 oktober 2022 heeft de rechtbank verzoeker laten weten dat het verzoekschrift niet aan de voorwaarden voldoet die aan een verzoekschrift worden gesteld. Daarbij is aangegeven dat verzoeker:
-dient te vermelden met welk besluit hij het niet eens is;
-de gronden van het verzoek dient mee te delen;
-dient te onderbouwen welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen;
- een kopie dient toe te sturen van het gehele besluit waar hij het niet mee eens is;
- een kopie van het bezwaarschrift dient toe te sturen.
In de brief is verder aangegeven dat de voorzieningenrechter het verzoekschrift niet-ontvankelijk kan verklaren indien verzoeker de gevraagde informatie niet toestuurt. Verzoeker heeft binnen die termijn niet de gevraagde stukken overgelegd. Weliswaar heeft verzoeker een besluit van de Belastingdienst op zijn inzageverzoek meegezonden, maar uit de e-mails van verzoeker kan niet worden afgeleid dat dit het besluit is waartegen hij wenst op te komen. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
8. Het verzoek is daarom ook op basis van deze gebreken, kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.