ECLI:NL:RBDHA:2022:11359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
NL22.21013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en termijnoverschrijding bij beroepschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 september 2022 besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser stelde dat het besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat zijn gemachtigde op dat moment nog niet door hem was gemachtigd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris er terecht vanuit mocht gaan dat de gemachtigde op het moment van bekendmaking de gemachtigde van eiser was, aangezien deze was ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand en een toevoeging had ontvangen voor deze zaak.

Eiser had binnen een week na de bekendmaking van het besluit beroep moeten instellen, maar het beroepschrift werd pas op 17 oktober 2022 ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat eiser niet tijdig contact had kunnen krijgen met zijn gemachtigde door een fout in de adressering van de post. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding voor rekening en risico van eiser kwam.

Daarnaast stelde eiser dat de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep vanwege de Bahaddar-exceptie achterwege moest blijven, omdat hij vreesde dat Frankrijk hem zou overdragen aan Rusland. De rechtbank verwierp dit betoog, omdat niet was aangetoond dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen in de opvang in Frankrijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21013
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 september 2022 op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op de zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de overwegingen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 september 2022, waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser van 24 maart 2022 niet in behandeling heeft genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Is het beroep ontvankelijk?
Is het besluit rechtsgeldig bekendgemaakt?
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is genomen op 27 september 2022. Eiser had binnen een week na de bekendmaking van dit besluit beroep moeten instellen bij de rechtbank. [1] Partijen zijn het niet eens over de vraag wanneer deze termijn is begonnen.
3. Volgens eiser is het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en dus niet in werking getreden. Hij stelt dat het besluit niet op 27 september 2022 aan zijn gemachtigde had mogen worden gezonden, omdat zij op die datum nog niet door eiser was gemachtigd om namens hem in rechte op te reden.
3.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, omdat gemachtigde op 27 september 2022 al de gemachtigde van eiser was. Dat gemachtigde na de formele bekendmaking aan de staatssecretaris heeft gemeld dat zij niet gemachtigd was, doet aan een rechtsgeldige bekendmaking niet af.
3.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De staatssecretaris heeft het besluit rechtsgeldig bekendgemaakt. Gemachtigde staat bij de Raad voor Rechtsbijstand ingeschreven als vreemdelingenadvocaat. Zij neemt deel aan de toevoegingsregeling en heeft voor deze zaak een toevoeging ontvangen. Deze toevoeging is door de Raad voor Rechtsbijstand aan de staatssecretaris gemeld. Gemachtigde heeft pas na bekendmaking van het bestreden besluit aan de staatssecretaris gemeld dat zij geen contact kon krijgen met eiser en dat zij daarom niet gemachtigd was namens hem op te treden. De staatssecretaris mocht er daarom vanuit gaan dat mr. Siers op het moment van de bekendmaking de gemachtigde van eiser was en mocht daarom volstaan met bekendmaking van het bestreden besluit aan haar. [2]
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
4. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 17 oktober 2022. Omdat het bestreden besluit op 27 september 2022 rechtsgeldig is bekendgemaakt, is het beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn ontvangen. Dat leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Dat wordt anders als de termijnoverschrijding niet aan eiser valt toe te rekenen (en dus verschoonbaar is). [3]
4.1.
Eiser stelt dat hem niet kan worden toegerekend dat hij te laat beroep heeft ingesteld. Eiser kon lange tijd geen contact krijgen met zijn gemachtigde, omdat de Raad voor Rechtsbijstand zijn naam verkeerd gespeld aan zijn gemachtigde heeft doorgegeven en de post die aan hem was geadresseerd op het asielzoekerscentrum daarom retour stuurde. Hierdoor is hij pas op 11 oktober 2022 tijdens een vertrekgesprek op de hoogte geraakt van het bestreden besluit. Hij heeft daarna een afspraak met gemachtigde ingepland om het besluit te bespreken en heeft zo snel mogelijk beroep ingesteld.
4.2.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser het beroep niet zo snel mogelijk nadat hij met het besluit bekend is geraakt heeft ingediend, omdat eiser eerst nog pas na zes dagen beroep heeft ingesteld. Het had op zijn weg gelegen om dat al op 11 oktober 2022 tijdens het vertrekgesprek te doen.
4.3.
Het betoog van eiser slaagt niet. Gemachtigde is op 21 september 2022, dus nog voor de bekendmaking van het bestreden besluit, door het COa per e-mail geïnformeerd over de correcte spelling van de naam van eiser en zijn huidige verblijfplaats. Zij heeft die correcte spelling niet gezien en heeft ook daarna de brieven aan eiser verkeerd geadresseerd. De omstandigheid komt voor risico van eiser. Dat eiser pas op 11 oktober 2022 met het bestreden besluit bekend is geraakt, is daarom niet relevant. De termijnoverschrijding is dus niet verschoonbaar.
Moet niet-ontvankelijkverklaring vanwege de Bahaddar-exceptie achterwege blijven?
5. Eiser stelt dat niet-ontvankelijkverklaring van het beroep vanwege de zogenoemde Bahaddar-exceptie achterwege moet blijven. Hij vreest dat Frankrijk hem zal overdragen aan Rusland, omdat zijn eerdere asielaanvragen in Frankrijk zijn afgewezen en eiser niet het vertrouwen heeft dat de Franse autoriteiten de recente ontwikkelingen in Rusland, waaronder de mobilisatie, in een derde asielprocedure mee zullen wegen. Hij wijst in dat verband op het AIDA-rapport van 8 april 2022 waaruit blijkt dat een herhaalde aanvraag in Frankrijk voor Dublinterugkeerders slechts mogelijk is als zij nieuw bewijs hebben, terwijl eiser geen nieuw bewijs heeft. Verder stelt eiser dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk niet adequaat zijn, omdat hij in Frankrijk in de opvang mishandeld werd en zijn aangifte hierover bij de politie niet in behandeling is genomen.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit het overgelegde AIDA-rapport niet blijkt dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. In Frankrijk gelden dezelfde regels voor de asielprocedure als in Nederland. Als eiser nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag legt, moeten de Franse autoriteiten die opvolgende aanvraag in behandeling nemen. Indien dat in een besluit van de Franse autoriteiten niet gebeurd, kan eiser daartegen rechtsmiddelen instellen. Daarnaast stelt de staatssecretaris terecht dat niet is gebleken dat er in Frankrijk structurele tekortkomingen in de opvang bestaan of dat er in het geval van eiser sprake is van tekortkomingen. De overdracht van eiser aan Frankrijk leidt hierom niet onmiskenbaar tot het oordeel dat de staatssecretaris het refoulementverbod uit artikel 3 van het EVRM schendt. Daarom doen zich ook geen individuele feiten en omstandigheden voor als bedoeld in het arrest Bahaddar tegen Nederland. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022 door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 69, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie ook paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Dat volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
4.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, r.o. 45 (