ECLI:NL:RBDHA:2022:11357
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en overdracht aan andere lidstaat
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling was genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk was. De rechter stelde vast dat het beroep van verzoeker slechts twee dagen voor de uiterste overdrachtsdatum ter zitting zou worden behandeld, waardoor de bekendmaking van de uitkomst van het beroep niet voor het verstrijken van de overdrachtstermijn kon plaatsvinden. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van onverwijlde spoed.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de uitkomst van zijn beroep af te wachten zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker voor de uitspraak al over te dragen. De overdracht was gepland op 4 november 2022. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.