ECLI:NL:RBDHA:2022:11357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
NL22.18416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en overdracht aan andere lidstaat

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling was genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk was. De rechter stelde vast dat het beroep van verzoeker slechts twee dagen voor de uiterste overdrachtsdatum ter zitting zou worden behandeld, waardoor de bekendmaking van de uitkomst van het beroep niet voor het verstrijken van de overdrachtstermijn kon plaatsvinden. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van onverwijlde spoed.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de uitkomst van zijn beroep af te wachten zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker voor de uitspraak al over te dragen. De overdracht was gepland op 4 november 2022. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18416

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 september 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De asielaanvraag van verzoeker is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] omdat een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Dublinverordening. [3] Deze verordening stelt een termijn waarbinnen verzoeker dient te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. De voorzieningenrechter stelt vast dat het door verzoeker ingestelde beroep slechts twee dagen voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum ter zitting zal worden behandeld. Daardoor kan de bekendmaking van de uitkomst van het beroep niet plaatsvinden voorafgaand aan het verstrijken van de overdrachtstermijn. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om de uitkomst van zijn beroep af te wachten zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter stelt daarbij vast dat de verzoekers overdracht gepland staat op 4 november 2022. De voorzieningenrechter zal daarom bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze.
4. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759,- bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit
wordt geschorst en dat verzoeker de behandeling van zijn beroep (zaak met nummer
NL22.18415) in Nederland mag afwachten;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 759,-
(zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) Nr. 604/2013.