In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Schrevelius, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 16 september 2022 was opgelegd. De staatssecretaris heeft deze maatregel op 22 september 2022 opgeheven. Eiser heeft echter geen beroepsgronden ingediend, ondanks een verzoek van de rechtbank om dit te doen voor 23 oktober 2022. Hierdoor voldeed eiser niet aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, wat betekent dat het niet inhoudelijk werd behandeld. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet ontvankelijk was. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. J. de Winter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Eiser kan binnen één week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De relevante wetgeving in deze zaak betreft de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht.