ECLI:NL:RBDHA:2022:11347
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die uitstel van vertrek had aangevraagd op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag om uitstel van vertrek buiten behandeling had gesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld, omdat de verweerder de belangen van verzoekster niet had afgewogen in samenhang met de overgelegde stukken. Er was een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat aangaf dat verzoekster niet kon reizen vanwege medische redenen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanvraag van verzoekster een redelijke kans van slagen had en dat zij voorlopig als vreemdeling moest worden behandeld die recht had op uitstel van vertrek totdat het bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter bepaalde dat verzoekster niet mocht worden uitgezet totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen en dat de verweerder haar tijdens de bezwaarprocedure als een vreemdeling moest beschouwen die recht had op uitstel van vertrek. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.