ECLI:NL:RBDHA:2022:11347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
NL21.18287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die uitstel van vertrek had aangevraagd op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag om uitstel van vertrek buiten behandeling had gesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld, omdat de verweerder de belangen van verzoekster niet had afgewogen in samenhang met de overgelegde stukken. Er was een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat aangaf dat verzoekster niet kon reizen vanwege medische redenen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanvraag van verzoekster een redelijke kans van slagen had en dat zij voorlopig als vreemdeling moest worden behandeld die recht had op uitstel van vertrek totdat het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter bepaalde dat verzoekster niet mocht worden uitgezet totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen en dat de verweerder haar tijdens de bezwaarprocedure als een vreemdeling moest beschouwen die recht had op uitstel van vertrek. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18287
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: P. Ozturk).

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat verzoekster niet mag worden uitgezet tot op het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op verzoekster tijdens de bezwaarprocedure te beschouwen als een vreemdeling die zich feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vw.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat er geen sprake is van spoedeisend belang gezien de reikwijdte van het verzoek en omdat verzoekster eerder in aanmerking is gebracht voor verstrekkingen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers. Gelet hierop heeft verzoekster een spoedeisend belang bij de beoordeling van haar verzoek.
Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verweerder het verzoek om uitstel van vertrek van verzoekster niet in behandeling genomen omdat niet alle documenten zijn overgelegd. Verzoekster is het hier niet mee eens.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoekster ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld zonder de belangen van verzoekster, in samenhang met de stukken die er wel zijn overgelegd, af te wegen. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 15 april 2021 volgt dat verzoekster niet kan reizen wegens de hoge bloeddruk, gecombineerd met pijn op de borst. Het BMA heeft geadviseerd om na zes maanden opnieuw advies aan te vragen nadat zij is onderzocht door een cardioloog. Verzoekster heeft weliswaar niet alle documenten kunnen overleggen, maar zij heeft informatie van de cardioloog wel tijdig aangeleverd. Nu uit het BMA-advies blijkt dat de informatie van de cardioloog doorslaggevend is, kon verweerder niet zonder meer besluiten de aanvraag buiten behandeling te stellen wegens het ontbreken van andere gegevens. Verweerder had alle relevante betrokken omstandigheden moeten afwegen. Het had in de rede gelegen de informatie voor te leggen aan een BMA-arts. Verweerder heeft de belangen van verzoekster, in samenhang met de overgelegde informatie van de cardioloog ten onrechte niet betrokken. Gelet hierop overweegt de voorzieningenrechter dat het bezwaar tegen het buiten behandeling stellen van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. Nu verzoekster eerder uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vw ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verzoekster voorlopig, gedurende behandeling van het bezwaar wordt behandeld als ware aan haar op die grond uitstel van vertrek verleend.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022 door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.