ECLI:NL:RBDHA:2022:11335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
21/5967 en 21/6003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor het kappen en verplanten van bomen aan de Mient in Den Haag

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 oktober 2022, worden de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van 158 en het verplanten van 15 bomen aan de Mient in Den Haag beoordeeld. De rechtbank constateert dat de gemeente Den Haag de omgevingsvergunning heeft verleend op basis van drie redenen: herinrichting van de openbare ruimte, vervanging van het riool en beheer van de bomen. Eisers betogen dat de waarde van de bomen niet voldoende is meegewogen en dat de herinrichting niet ten koste zou moeten gaan van de aanwezige bomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde bomen, die deel uitmaken van de hoofdboomstructuur, niet behouden kunnen blijven. Daarnaast wordt vastgesteld dat de motivering voor de kap van bomen in sectie 1, waarbij uitsluitend de vervanging van het riool als reden is opgevoerd, niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om deze gebreken te herstellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak. De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging tussen de kap van de bomen en de redenen voor de kap zorgvuldig moet worden uitgevoerd, waarbij de waarde van de bomen niet mag worden onderschat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/5967 en SGR 21/6003
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaken tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3], uit [woonplaats], eisers 1,

(gemachtigde: mr. V.C.T. Verkroost), (SGR 21/5967), en
[eiser 4] e.a.,uit [woonplaats], eisers 2 (SGR 21/6003),
samen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder)

(gemachtigde: mr. A.M. Buijs).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan de gemeente Den Haag (de gemeente) voor het kappen van 158 en het verplanten van 15 bomen aan de Mient, tussen de Kamperfoeliestraat en de Thorbeckelaan in Den Haag.
Met het besluit van 29 maart 2021 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 7 september 2021 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 september 2022 op zitting behandeld. Eisers 1 zijn verschenen met hun gemachtigde. Een aantal van eisers 2 is verschenen, waarbij eiser [eiser 4] als gemachtigde namens eisers 2 heeft opgetreden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn voorts verschenen [A] (groenbeheerder), [B] en [C].

Totstandkoming van het besluit

1. Verweerder wil de openbare ruimte aan de Mient en omgeving herinrichten, omdat die aan verbetering toe is. Ook is de riolering aan vervanging toe. Verweerder heeft een herinrichtingsplan opgesteld [1] . Uit de toelichting op dit plan volgt dat verweerder de herinrichting onder meer wil aangrijpen om de verkeersveiligheid en de verblijfskwaliteit in het buurtwinkelgebied te verbeteren. Verder biedt de herinrichting de mogelijkheid om extra parkeerplaatsen te creëren waarmee het parkeertekort in de Vruchtenbuurt kan worden aangepakt. De herinrichting bestaat uit het aanpassen van het wegprofiel. De rijbaan van de Mient en de parkeerstroken worden verbreed. Daarnaast worden onder meer wegkruisingen en bushaltes gereconstrueerd. Ook het tracé van het naast de rijbaan gelegen fietspad wordt gedeeltelijk gewijzigd. Verder worden nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Ten slotte maakt de herinrichting het mogelijk om rioolvernieuwing te laten plaatsvinden.
2. Op 3 juni 2020 heeft de gemeenteraad met het door verweerder opgestelde voorontwerp voor de herinrichting van de Mient ingestemd en groen licht gegeven voor de verdere uitwerking tot een definitief ontwerp en de realisatie van de herinrichting. Inmiddels heeft verweerder het definitieve ontwerp vastgesteld en vastgelegd in de kaarten van 10 augustus 2022 die als bijlagen bij het verweerschrift in het geding zijn gebracht. Naar aanleiding van een door de gemeenteraad aangenomen motie worden in het definitieve plan vijftien parkeerplaatsen minder aangelegd dan waarvan in het voorontwerp werd uitgegaan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het definitieve plan niet wezenlijk verschilt van het voorontwerp en dat het niet meer aan de gemeenteraad is voorgelegd. Voorts heeft verweerder bevestigd dat de herinrichting zoals die is weergegeven op de kaarten van 10 augustus 2022 het definitieve ontwerp is en dat geen verdere wijzigingen meer zijn voorzien. Voor de realisatie van de herinrichting is volgens verweerder ook geen nadere besluitvorming meer nodig.
3. Het herinrichtingsgebied valt in drie secties uiteen. Sectie 1 wordt begrensd door de Laan van Eik en Duinen (oostzijde) en de Kornoeljestraat (westzijde). Sectie 2 bevindt zich tussen de Kornoeljestraat (oostzijde) en de Appelstraat (westzijde). Sectie 3 bevindt zich aan de westzijde van de Appelstraat. In het herinrichtingsgebied staan in totaal 287 bomen. De gemeente heeft een onderzoek laten uitvoeren naar deze bomen. Dit onderzoek is uitgevoerd door Duifhuizen Boomadviesbureau en de resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport ‘Bomen Effect Analyse herinrichting en rioolvervanging Mient Den Haag’ (BEA), van 4 juli 2019. In de BEA is een nulmeting uitgevoerd waarbij de algemene boomgegevens, de boombeoordelingskenmerken (zoals conditie en toekomstverwachting) en de verplantbaarheid van de bomen in kaart zijn gebracht. In de BEA is vervolgens geïnventariseerd wat de invloed van het herinrichtingsplan is op de handhaafbaarheid of verplantbaarheid van de aanwezige bomen. Voor de bomen die gekapt of verplant moeten worden, is uiteengezet of de noodzaak tot kap of verplanting wordt ingegeven door de herinrichting, het vervangen van het riool of vanwege beheersmaatregelen. Een vijftal bomen binnen het herinrichtingsgebied is niet meegenomen in de BEA. Deze bomen zijn beoordeeld door Diospyros decandra B.V. (Diospyros).
4. Naar aanleiding van de bomenonderzoeken heeft de gemeente een overzicht gemaakt van de bomen die als gevolg van het herinrichtingsplan gekapt of verplaatst moeten worden. Als gevolg van de herinrichting van het wegprofiel dienen volgens de gemeente 36 bomen gekapt en 10 bomen verplant te worden. Vanwege de vervanging van het riool dienen 53 bomen te worden gekapt en 5 bomen te worden verplant. In verband met beheer (veiligheid, onderhoud en wortelopdruk) moeten volgens de gemeente ten slotte 69 bomen worden gekapt. Het gaat daarmee in totaal om 158 te vellen en 15 te verplanten bomen.
Op 26 november 2020 heeft de gemeente hiertoe een omgevingsvergunning bij verweerder aangevraagd. Bij de aanvraag heeft verweerder een lijst van de bomen gevoegd waarop per boom de primaire motivering voor het niet-handhaven hiervan wordt weergegeven, te weten ‘herinrichting’, ‘riool’ of ‘beheer’. Voor zover van toepassing, is daarbij per boom ook aangegeven of er een secundaire reden voor kap of verplanting is. Bij de aanvraag heeft de gemeente ook een foto van elke te kappen of te verplanten boom gevoegd.
5. Met het besluit van 29 maart 2021 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder is de noodzaak voor het kappen en verplanten van de bomen aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft verweerder acht geslagen op de BEA en het bomenonderzoek door Diospyros waarbij elke individuele boom is beoordeeld en waarin is toegelicht wat de reden voor de kap of de verplanting is. Op 12 februari 2021 heeft de gemeentelijke groenbeheerder positief geadviseerd over de aanvraag. Ook zijn een ecologische quickscan en een aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Uit deze onderzoeken volgt dat de kap niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming leidt en daarom niet aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat.
Aan de verleende omgevingsvergunning heeft verweerder onder meer als voorwaarde verbonden dat er 177 bomen met een minimale stamomtrek van 25-30 cm moeten worden herplant.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 29 maart 2021 gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

6. Niet in geschil is dat de openbare ruimte op en rond de Mient aan verbetering toe is. Eisers willen echter niet dat de herinrichting ten koste gaat van de aanwezige bomen. Volgens eisers dient aan het belang van de waarde van de bomen een groter gewicht te worden toegekend dan aan het belang dat is gediend met het vellen van de bomen.
7. Uit artikel 2:87 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Den Haag volgt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen. Deze omgevingsvergunning kan worden geweigerd in het belang van natuurwaarden, educatieve waarden of milieuwaarden of in het belang van belevings- en gebruikswaarden. Dit staat in artikel 2:88 van de APV. Deze bepalingen uit de APV en de relevante artikelen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
8. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2:88, eerste lid, van de APV volgt dat verweerder moet beoordelen of de bomen één of meer van de in dat artikel genoemde waarden vertegenwoordigen. Zijn één of meer waarden aanwezig, dan is sprake van een weigeringsgrond en dient verweerder een belangenafweging te maken. Verweerder zal in dat geval moeten beoordelen of het belang van het vellen van de bomen, bezien in het licht van het voorgenomen gebruik van de gronden, opweegt tegen het belang dat is gediend met het behoud van de betrokken bomen. Het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder heeft hierbij beleidsruimte. Het gebruiken van die bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Dat betekent dat de rechtbank zal beoordelen of verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen.
Omvang van het geding
9. De rechtbank beoordeelt de beroepen aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, zoals die in de beroepschriften en de nadere stukken zijn geformuleerd.
10. In hun beroepschrift verwijzen eisers naar hun bezwaarschriften en verzoeken zij de daarin geformuleerde bezwaargronden in het beroepschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank gaat aan dit verzoek voorbij voor zover eisers niet nader hebben toegelicht waarom de reactie van verweerder op deze bezwaargronden in het bestreden besluit tekort heeft geschoten. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het beroep is gericht tegen het bestreden besluit, waarin verweerder het primaire besluit heeft heroverwogen op grondslag van de daartegen door eisers gerichte bezwaren. Dit betekent dat de eerst ter zitting naar voren gebrachte beroepsgronden over stikstof en vleermuizen buiten beschouwing worden gelaten, omdat in het beroepschrift niet is toegelicht waarom het bestreden besluit met betrekking tot deze twee onderwerpen tekort schiet.
Totstandkoming herinrichtingsplan
11. Eisers stellen dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de totstandkoming van het herinrichtingsplan. Zij wijzen er voorts op dat de Advies Commissie Openbare Ruimte (ACOR) weliswaar positief heeft geadviseerd over de herinrichting, maar dat zij zich niet heeft uitgelaten over het veranderde beeld van de Mient door de bomenkap.
11.1.
De door eisers aangevoerde gronden richten zich tegen de totstandkoming van het herinrichtingplan. Dat herinrichtingsplan en de wijze van totstandkoming hiervan liggen in deze procedure niet ter beoordeling voor. Deze beroepsgronden, wat hiervan verder ook zij, kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank gaat daarom voorbij aan wat eisers hierover hebben aangevoerd.
De foto’s van de bomen en het belangenafwegingsformulier
12. Eisers stellen dat niet kan worden vastgesteld of de bij de aanvraag ingediende foto’s van de te vellen bomen ouder zijn dan twee maanden. Zij kunnen daarom niet verifiëren of is voldaan aan artikel 2:90, tweede lid, van de APV.
12.1.
Artikel 2:90, tweede lid, van de APV bepaalt onder meer dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand drie verschillende foto’s van de houtopstand overgelegd moeten worden die niet ouder zijn dan twee maanden.
12.2.
Artikel 2:90, tweede lid, van de APV strekt ertoe dat verweerder wordt voorzien van volledige en actuele informatie over de houtopstand waarvan de kap wordt aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag in behandeling kunnen nemen, ondanks dat niet duidelijk is of de bij de aanvraag ingediende foto’s van de bomen minder dan twee maanden oud zijn. De bomen in geding zijn onderzocht en beoordeeld in de BEA en het aanvullende onderzoek door Diospyros. De resultaten van deze onderzoeken zijn bij de aanvraag gevoegd. Uit deze onderzoeken blijkt de status van de bomen en mede op basis daarvan heeft verweerder de aanvraag kunnen beoordelen. Daar komt bij dat de bomen onder toezicht staan van de groenbeheerder die naar aanleiding van de aanvraag de bomen ter plaatse heeft bekeken. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat ten tijde van de beoordeling van de aanvraag een volledig en actueel beeld bestond van de bomen waarop de aanvraag betrekking had. Het betoog faalt.
13. Eisers stellen dat de groenbeheerder ten onrechte slechts één belangenafwegingsformulier (BAF) heeft ingevuld voor alle bomen gezamenlijk. Uit de toelichting bij het BAF volgt volgens eisers dat in dit geval meerdere formulieren moeten worden ingevuld. Verweerder heeft daarom niet op het advies van de groenbeheerder kunnen afgaan.
13.1.
De rechtbank stelt vast dat volgens het BAF meerdere formulieren kunnen worden ingevuld indien het om een aanvraag gaat die meerdere bomen betreft die onderling sterk afwijken in waarden, aspecten van overlast of belangen van de aanvrager die beoordeeld moeten worden. In deze zaak heeft de groenbeheerder ervoor gekozen om één BAF in te vullen. Onder punt 8 van dit op 12 februari 2021 ingevulde formulier heeft hij een belangenafweging opgenomen.
13.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de groenbeheerder volstaan met het invullen van één BAF. Nog daargelaten dat het invullen van een BAF niet in de wet is voorgeschreven, beschikte de groenbeheerder over de uitgebreide BEA waarin onder meer de vitaliteit en de verplantbaarheid van de bomen is beoordeeld. Uit de door hem opgenomen toelichting in het BAF blijkt dat hij de uitkomsten van het bomenonderzoek bij zijn advies aan verweerder heeft betrokken. De omstandigheid dat de groenbeheerder slechts één BAF heeft ingevuld, betekent dan ook niet dat zijn advies onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel dat verweerder dit advies niet aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog slaagt niet.
De waarde van de bomen
14. Eisers stellen dat verweerder de waarde van de bomen niet goed in kaart heeft gebracht. Verweerder erkent weliswaar dat de bomen een hoge belevings- en natuurwaarde hebben, maar ook de milieu- en educatieve waarden van de bomen moeten volgens eisers niet worden onderschat. De bomen dragen volgens hen bij aan klimaatadaptatie, gaan hittestress en wateroverlast tegen en zorgen voor verbetering van de luchtkwaliteit. Ten aanzien van de educatieve waarde merken eisers op dat er een school aan de Mient ligt en dat leerlingen dagelijks langs de bomen fietsen. Ter zitting hebben eisers benadrukt dat twee iepen in sectie 3 van het herinrichtingsgebied extra bescherming genieten, omdat zij tot de hoofdboomstructuur behoren. Het gaat om de bomen die in de BEA zijn aangeduid met boomnummers 125 en 142. Verweerder heeft dit volgens eisers niet onderkend.
14.1.
Bij de beoordeling van de aanvraag is verweerder voor het bepalen van de waarde van de bomen afgegaan op de BEA en het advies van de groenbeheerder, zoals opgenomen in het BAF van 12 februari 2021. In de BEA wordt vermeld dat geen van de bomen in het herinrichtingsgebied een monumentale status heeft of tot de groenhoofdstructuur behoort. Volgens de BEA vertegenwoordigt geen van de bomen daarom een bijzondere (beleidsmatige) waarde. Ook de groenbeheerder gaat daarvan uit in zijn advies. Volgens hem kruist sectie 3 weliswaar de hoofdboomstructuur, maar maakt geen van de te kappen bomen deel uit van die structuur. De groenbeheerder concludeert verder dat alle bomen langs de openbare weg staan en in hoge mate bijdragen aan de groene belevingswaarde en de natuurwaarde van de omgeving. De sfeer van een straat wordt volgens de groenbeheerder in grote mate bepaald door de aanwezigheid van groen. De educatieve waarden van de bomen zijn niet van bijzonder belang. De belevings- en gebruikswaarden van de bomen zijn van groot belang, omdat de bomen zichtbaar zijn vanaf de openbare weg en enigszins van belang omdat de bomen karakteristiek zijn voor de wijk.
14.2.
Niet in geschil is dat de twee iepen met boomnummers 125 en 142 geen monumentale status hebben. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd erkend dat de twee iepen wel tot de boomhoofdstructuur behoren, maar dat daarmee bij de beoordeling van de aanvraag rekening is gehouden. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Weliswaar blijkt uit de BEA dat is onderkend dat deze bomen een hoge behoudenswaardigheid hebben, maar in de BEA noch in het BAF worden de bomen tot de hoofdboomstructuur gerekend. Het is daarom niet gebleken hoe verweerder de bijzondere waarde van deze bomen – die blijkens de BEA geen gebreken kennen en een levensverwachting hebben van meer dan 15 jaar – bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Gelet hierop kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Het betoog van eisers slaagt in zoverre.
14.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de waarden als bedoeld in artikel 2:88, eerste lid, van de APV van de overige bomen in het herinrichtingsgebied verkeerd heeft ingeschat. Verweerder heeft de bomen afzonderlijk bezien en aangenomen dat de bomen, gezien hun standplaats, in hoge mate bijdragen aan de groene belevingswaarde en de natuurwaarde van de omgeving. De enkele stelling dat de milieu- en educatieve waarden van de bomen niet moeten worden onderschat, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen afgaan op het deskundige oordeel van de groenbeheerder over de mate waarin de bomen de in artikel 2:88, eerste lid, van de APV genoemde waarden bezitten.
Werkzaamheden ander deel de Mient
15. Eisers stellen dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de bomen binnen het herinrichtingsgebied verwijderd moeten worden, terwijl eerdere werkzaamheden op een nabijgelegen deel van de Mient niet tot de kap van bomen heeft geleid.
15.1.
Voor zover eisers hebben gewezen op werkzaamheden die op een ander gedeelte van de Mient hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat de verleende omgevingsvergunning niet ziet op dat gedeelte van de Mient. De keuzes die verweerder in het verleden voor dat gedeelte van de Mient heeft gemaakt, liggen hier niet ter beoordeling voor. De enkele omstandigheid dat verweerder ten aanzien van dat gedeelte van de Mient de mogelijkheid heeft gezien om meer bomen te behouden, brengt niet met zich dat de voorliggende omgevingsvergunning niet verleend mocht worden. Daar komt bij dat verweerder genoegzaam heeft toegelicht dat geen sprake is van gelijke gevallen, onder meer omdat op dat deel van de Mient minder ingrijpende (grond)werkzaamheden vereist werden, waardoor het mogelijk was meer bomen te sparen. Het betoog slaagt niet.
Redenen voor kap
16. Eisers stellen dat van de 177 bomen die herplant zullen worden, er niet één terugkomt op de plek van een te kappen boom. Dat betekent volgens eisers dat alle bomen primair moeten worden gekapt vanwege de herinrichting. Volgens eisers heeft verweerder dan ook onterecht volgehouden dat de herinrichting slechts noopte tot de kap van 36 bomen en dat de rioolvervanging en het beheer de primaire reden waren voor de kap van onderscheidenlijk 53 en 69 bomen. Eisers betogen dat de gemeenteraad hierdoor op grond van onjuiste informatie heeft ingestemd met het herinrichtingsplan.
16.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. Verweerder heeft drie redenen ten grondslag gelegd aan het verwijderen van de bomen, te weten de herinrichting van het wegprofiel, het vervangen van het riool en het beheer van de bomen in het gebied. Voor elke boom heeft verweerder toegelicht om welke reden(en) deze gekapt moet worden. Bij de beoordeling van de beroepen dient de rechtbank deze reden(en) dan ook tot uitgangspunt te nemen. Dat betekent dat de rechtbank bij de bomen waarbij de herinrichting niet als reden voor de kap is opgevoerd, zal beoordelen of de opgegeven reden (rioolvervanging en/of beheer) de keuze voor het kappen van de betrokken boom kan rechtvaardigen. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van eisers dat de gemeenteraad op basis van onjuiste informatie van verweerder heeft ingestemd met het herinrichtingsplan. Zoals hiervoor is overwogen ligt het herinrichtingsplan in deze procedure niet ter beoordeling voor.
Herinrichting: 36 bomen
17. Eisers bestrijden dat de herinrichting moet leiden tot het kappen van bomen, met name omdat de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen volgens hen overbodig is. Volgens eisers heeft verweerder niet onderbouwd dat sprake is van een hoge parkeerdruk in de Vruchtenbuurt. Het standpunt van verweerder is slechts gebaseerd op niet actuele tellingen uit 2014 en 2017. Eisers wijzen erop dat de huidige parkeerplaatsen naast de begraafplaats grotendeels leeg staan. Deze worden niet gebruikt door buurtbewoners uit de Vruchtenbuurt omdat daar een gebrek aan sociale controle is en de loopafstand te groot is. Het aanleggen van extra parkeerplaatsen zal daarin volgens hen geen verandering brengen.
17.1.
Onder verwijzing naar het herinrichtingsplan heeft verweerder toegelicht dat de 36 bomen die geveld moeten worden met als primaire grond de herinrichting, weg moeten vanwege verkeerskundige ingrepen die de verkeersveiligheid ten goede komen. Het gaat onder meer om het verbreden of uitbuigen van de rijbaan en het breder maken van parkeerplekken. Een groot deel van deze bomen, met name naast het weggedeelte langs de begraafplaats en in de middenberm van de Mient ter hoogte van de begraafplaats, komt daarmee in de nieuwe situatie in een parkeervak te staan en kan niet worden behouden. Verweerder benadrukt echter dat ook als er geen parkeerplaatsen zouden zijn opgenomen in het herinrichtingsplan, de betrokken bomen niet behouden hadden kunnen worden om redenen van beheer of in verband met de uit te voeren wegwerkzaamheden.
17.2.
De rechtbank overweegt dat eisers op zichzelf niet bestrijden dat de herinrichting van de Mient wenselijk is. Zij vinden echter dat de herinrichting niet moet leiden tot het kappen van bomen, vooral omdat de beoogde aanleg van nieuwe parkeerplaatsen niet noodzakelijk zou zijn. Het gaat hen, zo begrijpt de rechtbank, in het bijzonder om de aan te leggen extra parkeerplaatsen in sectie 1, naast de begraafplaats. In die sectie bevinden zich ook de meeste bomen waarvan de kap vergund is met als primaire reden de herinrichting. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de bomen na uitvoering van de herinrichting in het gewijzigde wegprofiel komen te staan, doorgaans in een parkeervak.
17.3.
Verweerder wil extra parkeerplaatsen aanleggen om de hoge parkeerdruk in de Vruchtenbuurt aan te pakken. Verweerder verwacht – anders dan eisers – dat de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen gebruikt zullen worden. Grote delen van de Vruchtenbuurt waar de parkeerdruk nu hoger dan 85% of zelfs 95% is, liggen volgens verweerder binnen de maximale loopafstanden die in de Nota parkeernormen voor bewoners en bezoekers worden aangehouden. Daarnaast zal volgens verweerder voor de gehele Vruchtenbuurt één betaald parkeerregime gaan gelden. Ten slotte worden de parkeerplaatsen verbeterd door ze onder meer in grasbetontegels uit te voeren, aldus verweerder.
17.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat de parkeerdruk in de Vruchtenbuurt hoog is. Op 1 september 2021 heeft verweerder een nieuwe parkeerdrukmeting laten uitvoeren. Uit deze meting volgt dat de parkeerdruk in de Vruchtenbuurt 90,24% en daarmee onverminderd hoog is. Deze meting bevestigde het beeld over de parkeerdruk dat uit eerdere metingen naar voren was gekomen. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verwachting van verweerder dat de nieuwe parkeerplaatsen gebruikt zullen worden. De enkele stelling van eisers dat de huidige parkeerplaatsen langs de begraafplaats veelal leeg staan, is onvoldoende om te aan te nemen dat ook de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen niet gebruikt zullen worden. Daarbij heeft verweerder acht kunnen slaan op het te wijzigen betaald parkeerregime, de acceptabele loopafstanden van de Mient naar de omliggende woonstraten en de verbeterde inrichting van de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen waardoor het naar verwachting aantrekkelijker wordt om hier te parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanleg van de nieuwe parkeerplaatsen, als onderdeel van de herinrichting, daarom mogen meewegen bij zijn beslissing over het al dan niet vellen van de bomen in het herinrichtingsgebied.
17.5.
Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat de betrokken bomen ook geveld zouden moeten worden als er geen nieuwe parkeerplaatsen zouden worden aangelegd. Volgens verweerder kunnen deze bomen niet blijven staan door de graafwerkzaamheden die nodig zijn voor het aanpassen van het wegprofiel. Eisers hebben dit niet gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de hoofdreden tot kap, de herinrichting, voor deze bomen overeind blijft. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van deze bomen daarnaast gebreken vertoont of een slechte groeiplaats heeft en ook daarom niet gehandhaafd kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook deze reden bij zijn oordeel kunnen betrekken. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen hierna wordt overwogen in rechtsoverweging 21.3 van deze uitspraak.
17.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen die worden gediend met de herinrichting, waaronder een toename van de leefbaarheid en de verkeersveiligheid, zwaarder mogen laten wegen dan de belangen die gediend zijn met het behoud van de betrokken bomen. Zoals is overwogen onder 14.2 geldt dit alleen niet voor de bomen met boomnummers 125 en 142, nu verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt welk gewicht is toegekend aan de omstandigheid dat deze bomen behoren tot de hoofdboomstructuur. Bij de overige bomen die primair vanwege de herinrichting gekapt of verplant moeten worden heeft verweerder mogen betrekken dat deze bomen geen bijzondere waarde hebben en dat een deel ervan ook in verband met het noodzakelijke beheer niet kan blijven staan.
18. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder heeft mogen instemmen met de kap van de bomen waarbij als primaire reden voor de kap de herinrichting van het gebied is opgegeven, met uitzondering van de bomen 125 en 142.
Vervanging riool: 53 bomen
19. Eisers bestrijden dat de voorgenomen vervanging van het riool noodzaakt tot de kap van 53 bomen. Zij stellen dat het bestaande riool aan de noordzijde van de Mient, aan de kant van de sportvelden, wordt volgeschuimd en blijft liggen. Er bestaat volgens eisers dan ook geen noodzaak meer tot de kap van de bomen die op het trottoir boven het bestaande riool staan. Dit zijn de bomen uit de zogenaamde derde bomenrij, die zich het dichtst bij de huizen bevindt. Eisers wijzen erop dat uit de BEA volgt dat de aanleg van het nieuwe riool ook niet tot verwijdering van die bomen noodzaakt.
19.1.
Verweerder wil het riool aan de Mient vervangen. Op dit moment ligt er een gemengd rioolstelsel. In de nieuwe situatie komt er een gescheiden rioolstelsel te liggen, bestaande uit een afzonderlijk vuilwater- en regenwaterriool. Hierdoor wordt het regenwater niet langer afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar komt het in de aanwezige watergangen terecht. Het oude riool onder het trottoir wordt in de nieuwe situatie niet meer gebruikt. Het regenwaterriool komt in zijn geheel onder de rijbaan te liggen. Op het gedeelte van de Mient waar aan één kant huizen staan, komt het nieuwe vuilwaterriool onder het fietspad te liggen. Op het gedeelte van de Mient waar aan beide zijden huizen staan, komen twee vuilwaterriolen te liggen. Aan de ene kant komt het vuilwaterriool onder het fietspad te liggen, aan de andere kant komt het vuilwaterriool onder de rijbaan te liggen, naast het regenwaterriool.
19.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat een riool maximaal 100 jaar meegaat, dat het riool aan de Mient uit 1927 dateert en dat de bestaande riolering daarom aan vervanging toe is.
19.3.
De rechtbank stelt vast dat het aanvankelijk de bedoeling van verweerder was om het oude riool uit te graven en te verwijderen. Vanwege een onverwachte complexiteit van kabels en leidingen in de bodem heeft verweerder echter besloten om het oude riool plaatselijk te laten liggen en vol te schuimen. Blijkens de kaarten van het definitieve ontwerp van 10 augustus 2022 – en zoals door verweerder ter zitting bevestigd – wordt het riool over de volledige lengte van de Mient aan de noordzijde, niet langer opgegraven maar in plaats daarvan volgeschuimd.
19.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het volschuimen van het oude riool niet betekent dat de derde bomenrij alsnog behouden kan blijven. Omdat het vuilwaterriool onder het fietspad komt te liggen, zouden de huisaansluitingen dan tussen de bomen door gelegd moeten worden. Zoals ook blijkt uit de BEA en het advies van de groenbeheerder is wortelschade daarbij onvermijdelijk, aldus verweerder. De slechte conditie en levensverwachting van de bomen in combinatie met de benodigde graafwerkzaamheden voor de aanleg van een nieuw riool heeft volgens verweerder geleid tot het besluit om de bomen te kappen. Daar komt volgens verweerder bij dat de bomen op het nieuwe fietspad komen te staan, zodat ze ook vanwege de herinrichting weg moeten.
19.5.
De rechtbank stelt vast dat op de kaarten van het definitieve ontwerp van de herinrichting meerdere bomen staan ingetekend waarbij uitsluitend de vervanging van het riool is weergegeven als reden om deze bomen te vellen. Een groot deel van deze bomen staat in sectie 1 van het herinrichtingsgebied aan de noordzijde van de Mient. Er zijn ook bomen ingetekend waarbij het vervangen van het riool als primaire reden voor verwijdering is opgegeven en waarbij de herinrichting van het wegprofiel of het beheer als secundaire reden zijn genoemd.
19.6.
Ten aanzien van de derde bomenrij in sectie 1 waarbij uitsluitend de vervanging van het riool is opgevoerd als reden voor het vellen van de bomen, overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat het volschuimen van het oude riool onder het trottoir niet noodzaakt tot het kappen van deze bomen. Dat betekent dat de reden voor het vellen van deze bomen, gelet op de opgevoerde reden voor de kap, gezocht moet worden in de aanleg van het nieuwe riool onder het naastgelegen fietspad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat deze bomen vanwege de aanleg van de nieuwe riolering onder het fietspad gekapt moeten worden. Eisers hebben in dit verband terecht gewezen op bladzijde 30 van de BEA waarin ten aanzien van sectie 1 wordt vermeld dat het opgraven van het oude riool wortelschade kan veroorzaken, maar dat de kans hierop bij graafwerkzaamheden onder het fietspad of de rijbaan zeer klein is. Als reden hiervoor wordt er in de BEA op gewezen dat de beworteling zich onder het fietspad en de rijbaan nauwelijks heeft ontwikkeld in de zwaar verdichte grond, waar onder het trottoir juist sprake is van overmatige wortelontwikkeling omdat de omstandigheden daar gunstiger zijn. Uit het advies van de groenbeheerder kan evenmin worden afgeleid dat de bomen op de derde bomenrij vanwege de aanleg van de nieuwe riolering onder het fietspad niet gehandhaafd kunnen worden. Het bestreden besluit is daarmee ten aanzien van deze bomen onvoldoende gemotiveerd. Het betoog van eisers slaagt.
19.7.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het nieuwe fietspad in sectie 1 is geprojecteerd op de locatie van de derde bomenrij, zodat deze bomen ook om die reden niet gehandhaafd kunnen worden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op de kaarten van het definitieve ontwerp voor geen enkele boom van de derde bomenrij in sectie 1 de herinrichting als secundaire reden voor de kap is opgegeven. Ook uit de bomenlijst bij de BEA en uit het bestreden besluit blijkt niet dat de locatie van het fietspad noodzaakt tot het kappen van deze bomen. Verweerder heeft deze gestelde secundaire reden voor de kap van de derde bomenrij in sectie 1 daarom onvoldoende onderbouwd. Het bestreden besluit berust ook in zoverre niet op een draagkrachtige motivering.
19.8.
Bij een aantal bomen van de derde bomenrij in sectie 1 heeft verweerder als secundaire reden voor de kap gewezen op het noodzakelijke beheer. Deze bomen vertonen gebreken of hebben een slechte groeiplaats waardoor zij volgens verweerder niet gehandhaafd kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze secundaire reden aan de kap van deze bomen ten grondslag mogen leggen en tot de kap van deze bomen kunnen besluiten. De rechtbank verwijst in dit verband opnieuw naar hetgeen wordt overwogen in rechtsoverweging 21.3 van deze uitspraak.
19.9.
Ten aanzien van sectie 2 van het herinrichtingsgebied heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt dat de derde bomenrij niet kan blijven staan, ook al wordt het oude riool niet verwijderd. Daarbij heeft verweerder zich kunnen baseren op de BEA waarin op bladzijde 37 wordt vermeld dat het duurzaam handhaven van deze bomen hier ook wordt verhinderd door de voorgenomen verbreding van de rijbaan. Voor de meeste bomen is dit ook terug te vinden op de kaarten van het definitieve ontwerp. De herinrichting is daarop als secundaire reden voor de kap opgegeven. Voor de boom met boomnummer 199 staat deze secundaire reden niet op de kaart, maar blijkt uit de bomenlijst bij de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning dat verweerder ook ten aanzien van deze boom de herinrichting als secundaire reden heeft opgevoerd. Voor de boom met boomnummer 196 heeft verweerder niet de herinrichting, maar het beheer als secundaire reden voor de kap opgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan het belang van het behoud van deze beide bomen minder gewicht mogen toekennen dan aan het belang dat wordt gediend met de voorgenomen herinrichting en het noodzakelijke beheer. Met betrekking tot het beheer verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover wordt overwogen in rechtsoverweging 21.3 van deze uitspraak. De rechtbank concludeert dat verweerder tot het verwijderen van deze bomen heeft mogen beslissen.
19.10.
Op een beperkt deel van de Mient wordt het oude riool wel verwijderd. Als gevolg hiervan dient een aantal bomen verwijderd te worden. Het gaat om een aantal bomen in sectie 2 aan de zuidzijde van de Mient (bomen 70 t/m 76) en een enkele boom in sectie 3 (boom 241). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan het belang van het behoud van deze bomen minder gewicht mogen toekennen dan aan het belang van het vervangen van het oude riool. Dat tot deze bomen enkele beeldbepalende iepen behoren, doet hieraan niet af. Verweerder heeft de hoge behoudenswaardigheid van deze bomen onderkend, maar heeft het belang van de rioolvervanging – en bij deze bomen ook: het belang van de herinrichting van het gebied – zwaarder mogen laten wegen dan het belang gediend met behoud van deze bomen. Dat betekent dat verweerder tot het verwijderen van deze bomen heeft kunnen besluiten.
20. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder nader zal moeten motiveren waarom de bomen in sectie 1 waarvoor uitsluitend de rioolwerkzaamheden als reden voor de kap zijn opgevoerd, niet behouden kunnen blijven. Dit betreft de bomen met nummers 207, 209, 212, 213, 221, 221a, 222, 224, 226, 228a, 231, 232, 234, 235, 237, 238 en 299.
Beheer: 69 bomen
21. Eisers betogen dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom een deel van de bomen gekapt moet worden vanwege veiligheid, onderhoud of worteldruk. Deze bomen kunnen volgens eisers nog jaren mee.
21.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft ingestemd met de kap van 69 bomen om redenen van beheer. Het merendeel van deze bomen staat in sectie 1 ten zuiden van de Mient langs de begraafplaats. Partijen zijn het erover eens dat 17 van de 69 bomen geveld moeten worden, omdat deze om veiligheidsredenen zijn afgekeurd. Het gaat om de bomen met boomnummers 53, 65, 155, 160, 163, 169, 170, 171, 176, 177, 183, 220, 225, 239, 247, 274, 293. De beroepsgronden van eisers zijn niet gericht tegen het vergunnen van de kap van deze bomen.
21.2.
Het geschil spitst zich toe op de overige bomen die verweerder omwille van het beheer wil kappen. Onder verwijzing naar de BEA heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het merendeel van deze bomen in het verleden in krappe strookjes en kleine boomspiegels is geplant. Deze bomen hebben een slechte of onvoldoende groeiplaats, waardoor de vitaliteit afneemt en op diverse plekken, vooral bij de parkeerstrook bij de begraafplaats tegenover de sportvelden, veel wortelopdruk is ontstaan. Dat zorgt voor gevaarlijke situaties omdat stoeptegels omhoog worden gedrukt. In de BEA is dit aan de hand van diverse foto’s nader inzichtelijk gemaakt. Door ruimtegebrek en wortelopdruk kunnen de plantvakken van die bomen niet verruimd worden. Een ander deel van de bomen vertoont gebreken zoals houtrot, stamschade, kroonsterfte of een verhoogd risico om te vallen in verband met een niet geënte stam. Een aantal bomen vormt een veiligheidsrisico. Omdat de bomen niet in goede staat verkeren en de huidige groeiomstandigheden niet optimaal zijn waardoor er onveilige situaties ontstaan, moeten deze bomen volgens verweerder binnen afzienbare termijn vervangen worden. Verweerder kiest ervoor om deze bomen in samenhang met de herinrichting en de rioolvervanging te rooien en in het herinrichtingsgebied, na de herinrichting, nieuwe bomen aan te planten met een betere groeiplaats. Hierdoor kan de herinrichting van de Mient volgens verweerder optimaal vorm krijgen.
21.3.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de bomen die verweerder vanwege beheerredenen wil kappen toch voor langere tijd op hun huidige plek behouden kunnen blijven. Eisers hebben geen deskundigenrapport in het geding gebracht dat de conclusies in de BEA weerspreekt. De groenbeheerder heeft zich gemotiveerd akkoord verklaard met de conclusies in de BEA. Dit betekent dat verweerder zich op de BEA heeft mogen baseren. Gelet op de staat van de betrokken bomen en de slechte groeiomstandigheden heeft verweerder aan het belang van het behoud van deze bomen – dat met name gevonden wordt in hun bijdrage aan de groene belevingswaarde van de straat – minder gewicht mogen toekennen dan aan het beheerbelang dat is gediend met het vellen van de bomen. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat het in de huidige situatie niet goed mogelijk is om de groeiplaatsen van de bomen te verbeteren.
Herplantplicht
22. Eisers stellen dat de omgevingsvergunning mede is gebaseerd op het herplanten van 177 bomen. Omdat deze herplant tegenover de kap van 158 bomen staat, beroept verweerder zich volgens eisers op een zogenaamde positieve bomenbalans. Volgens eisers volstaat verweerder ten onrechte met het noemen van deze positieve bomenbalans, terwijl het onderliggende bomenplan niet deugt en inhoudelijke vragen daarover onbeantwoord blijven. Eisers verzoeken de rechtbank een principieel oordeel te geven over de wijze waarop de bomenbalans door verweerder is toegepast en of er regels voor het gebruik ervan zouden moeten gelden.
22.1.
Gelet op artikel 2:91, eerste lid, van de APV, kan verweerder bijzondere voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen verbinden. Ingevolge artikel 2:91, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV kan verweerder bepalen dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de daarbij te geven aanwijzingen moet worden herplant.
22.2.
Aan de omgevingsvergunning heeft verweerder een herplantplicht verbonden voor 177 bomen met een minimale stamomtrek van 25 tot 30 cm. Vooruitlopend op de herinrichting zijn al 3 bomen aangeplant. In totaal worden er 180 bomen herplant. De herplant dient plaats te vinden conform het herplantplan ‘Mient: Totaalplan bomen Definitief Ontwerp’ van 24 maart 2021. In dit herplantplan wordt onder meer voorgeschreven dat bij iedere boom minimaal 6 m³ grondverbetering kan worden toegevoegd, waardoor de nieuwe bomen betere groeiomstandigheden krijgen.
22.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft verleend op de enkele grond dat er meer bomen worden herplant dan dat er worden gekapt. Met toepassing van het geldende toetsingskader uit de APV heeft verweerder vastgesteld dat sprake is van verschillende weigeringsgronden om de bomen te kappen en heeft hij een belangenafweging gemaakt waarbij aan de belangen die zijn gediend met het vellen van de bomen meer gewicht is toegekend dan aan het belang van het behoud van de betrokken bomen. De opgelegde herplantplicht staat daar los van. Gelet op de formulering van artikel 2:91 van de APV, behoort het al dan niet opleggen van een herplantplicht en de inhoud hiervan tot de discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder beschikt hierbij over beleidsruimte. Het is aan verweerder om te bepalen of hij die beleidsruimte nader invult door beleidsregels op te stellen. In dit geval heeft verweerder van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, waardoor verweerder in beginsel van geval tot geval zal moeten toelichten waarom voor een herplantplicht is gekozen. In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de opgelegde herplantplicht in dit geval tekortschiet. In het herplantplan zijn voorschriften opgenomen over onder meer de soort, de minimale stamomtrek en de locatie van de aan te planten bomen. De herplantplicht houdt verder in dat er 177 bomen worden aangeplant in een gebied waar 158 bomen worden gekapt. De eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de nieuwe bomen niet genoeg ruimte krijgen, hebben eisers niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat hieraan daarom voorbij.
Nota Stadsbomen
23. Eisers betogen dat verweerder handelt in strijd met de Nota Stadsbomen. In dit beleidsstuk is de ambitie opgenomen om het kroonoppervlak van alle bomen in 2030 vergroot te hebben met 5%. Met de verleende omgevingsvergunning handelt verweerder in strijd met het eigen beleid.
23.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het kader van de belangenafweging die hij moet verrichten bij een besluit als hier aan de orde, niet verplicht is om aan de Nota Stadsbomen te toetsen. Verweerder is gehouden aan het toetsingskader zoals dit is vastgelegd in artikel 2:88 van de APV. Het betoog treft daarom geen doel.
Conclusie
24. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverwegingen 14.2, 19.6 en 19.7, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Wat eisers voor het overige hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de rechtbank verweerder daarom in de gelegenheid stellen om de in deze uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. Concreet betekent dit dat verweerder ten aanzien van de bomen met boomnummers 125 en 142 een nieuwe belangenafweging moet maken, waarbij aandacht wordt besteed aan de omstandigheid dat deze bomen deel uitmaken van de hoofdboomstructuur. Verder zal verweerder nader moeten motiveren waarom de bomen in sectie 1 waarbij uitsluitend de vervanging van het riool als reden voor de kap is opgevoerd, niet behouden kunnen blijven nu het oude riool ter plaatse niet wordt verwijderd. Het gaat om de bomen met boomnummers 207, 209, 212, 213, 221, 221a, 222, 224, 226, 228a, 231, 232, 234, 235, 237, 238 en 299. De rechtbank zal verweerder, indien van de geboden herstelmogelijkheid gebruik wordt gemaakt, hiertoe een termijn stellen van zes weken na verzending van deze uitspraak. Aan eisers zal vervolgens de gelegenheid worden geboden schriftelijk te reageren op de herstelpoging van verweerder.
Proceskosten en griffierecht
25. In de einduitspraak zal de rechtbank beslissen over vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, van de APV, kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.

Voetnoten

1.Vindbaar op denhaag.raadsinformatie.nl onder nr. RIS303665