Overwegingen
1. Verweerder heeft op verzoek van eiser bij beschikking van 14 december 2016 een ‘verklaring geen privé gebruik auto’ aan eiser afgegeven.
2. Eiser heeft een auto met het kenteken [kenteken] (de auto) ter beschikking gesteld gekregen van zijn werkgever. Over de waarde van deze auto is door de werkgever van eiser gedurende het jaar 2017 geen loonheffing ingehouden.
3. Bij brief van 4 juni 2019 heeft verweerder ter controle op de afgegeven verklaring geen privé gebruik eiser verzocht om over de periode van 1 januari 2017 tot en met
31 december 2018 een vragenformulier “Loonheffingen Geen privégebruik auto” in te vullen en, indien eiser daarover beschikt, een rittenregistratie te overleggen.
4. Omdat volgens verweerder de rittenregistratie niet voldoet aan de wettelijke eisen, heeft verweerder met dagtekening 16 december 2020 aan eiser de naheffingsaanslag over het jaar 2017 opgelegd naar een bedrag van € 5.312. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van € 1.328 en is € 460 aan belastingrente in rekening gebracht.
5. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de verzuimboete verminderd naar een bedrag van € 531.
6. In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.
7. Ingevolge artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB dient een voordeel in aanmerking te worden genomen wanneer een auto ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking is geteld. Daarbij wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Het vierde lid van artikel 13bis van de Wet LB bepaalt dat als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderbasis niet meer dan 500 kilometer privé wordt gebruikt er geen bijtelling plaatsvindt. Dit houdt in dat een bijtelling alleen achterwege blijft als eiser overtuigend kan aantonen dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Op eiser rust in deze aldus een verzwaarde bewijslast.
8. Op grond van artikel 13bis, zevende lid, van de Wet LB, in samenhang bezien met artikel 3.13 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (Uitvoeringsregeling), moet een rittenregistratie ten minste de volgende gegevens bevatten:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
9. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de rittenregistratie van eiser niet aan de hiervoor genoemde eisen, nu onder meer de adressen van de bestemmingen en de vertrekpunten ontbreken, in het geval dat de gereden route afweek van de gebruikelijke route heeft eiser dit niet vermeld in de rittenregistratie en eiser heeft aangegeven voor veel voorkomende ritten vaste afstanden te noteren. Daarnaast wijken de kilometerstanden op de door eiser overlegde garagebonnen af van de kilometerstanden in de rittenregistratie. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, niet wist dat hij zo nauwkeurig moest zijn bij het bijhouden van de rittenregistratie, komt voor eisers rekening en risico. Eiser wilde immers gebruik maken van een belastingvoordeel en dan had het ook op zijn weg gelegen om zich te verdiepen in de voorwaarden, zoals het moeten bijhouden van een nauwkeurige rittenadministratie. Eiser heeft ook niet op andere wijze aangetoond dat met de auto minder dan 500 kilometer privé is gereden. Dat hij in privé beschikte over een andere auto is daartoe onvoldoende. De aanwezigheid van andere vervoersmiddelen sluit niet uit dat (ook) met de auto van de zaak meer dan 500 kilometer per jaar in privé wordt gereden.
10. De naheffingsaanslag wegens privégebruik van de auto is derhalve terecht opgelegd. De stelling van eiser dat de regeling oneerlijk en onrechtvaardig uitpakt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het staat de rechter niet vrij af te wijken van de wet en de rechter mag niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen (artikel 11 van de Wet algemene bepalingen).
11. Op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. Nu uit het voorgaande volgt dat te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen, staat het betalingsverzuim vast. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat in gevallen waarin sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) de boete achterwege moet blijven.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. Wanneer iemand gebruik maakt van een fiscaal gunstige regeling, mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de daaraan gekoppelde administratieve verplichtingen. Verweerder heeft de boete gematigd tot een bedrag van € 531. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat de boete verder moeten worden gematigd. De rechtbank acht de boete dan ook passend en geboden.
13. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat de belastingrente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: