Overwegingen
1. Eiseres heeft gesteld dat zij niet genoeg geld heeft om het griffierecht te betalen en daarom heeft zij gevraagd om vrijstelling tot het betalen daarvan. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij niet voldoende inkomen of vermogen heeft om het griffierecht te betalen. Daarom hoeft eiseres geen griffierecht te betalen.
2. Eiseres stelt dat zij de Kameroense nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1993. Eiseres verblijft naar eigen zeggen sinds 2016 in Nederland. Zij heeft diverse procedures gevoerd die niet hebben geleid tot een verblijfsvergunning. Aan eiseres is vanwege haar psychische toestand wel uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van 27 mei 2020 tot 23 maart 2022. Op 26 mei 2021 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘medische behandeling’ (verblijfsvergunning medisch).
3. Volgens verweerder voldoet eiseres aan de specifieke voorwaarden die gelden voor de verblijfsvergunning medisch, maar wordt de vergunning toch afgewezen, omdat eiseres wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde.1 Dit gevaar is gebaseerd op het feit dat eiseres is veroordeeld voor twee winkeldiefstallen, gepleegd op 6 juli 2017 en 24 augustus 2019. De afwijzing van de verblijfvergunning is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.2
Beroepsgrond 1: toepasselijkheid Unierecht
4. Eiseres voert aan dat bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning medisch het Unierecht van toepassing is en dus ook het Unierechtelijke openbare orde-criterium. Dit betekent dat verweerder had moeten toetsen of eiseres een actueel en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Eiseres doet hierbij een beroep op het arrest Z.Zh. en I.O.3 Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder het besluit had moeten toetsen aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en de belangen van het kind zoals die zijn geformuleerd in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn.4
Oordeel rechtbank over beroepsgrond 1
5. De rechtbank stelt het volgende voorop. Verweerder heeft zijn standpunt over de vraag of het Unierecht van toepassing is bij beoordeling van een aanvraag verblijfsvergunning medisch in het verweerschrift gewijzigd. Eiseres heeft dit op de zitting ook opgemerkt. Pas in het verweerschrift komt verweerder met de stelling dat er in de onderhavige zaak geen aanknopingspunten zijn met het Unierecht, zodat (volgens verweerder) terecht is getoetst aan nationaalrechtelijke criteria. In het bestreden besluit stelde verweerder daarentegen nog dat bij beoordeling van de aanvraag van eiseres rekening is gehouden met de Unierechtelijke bepalingen.5 De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij zijn standpunt over de toepasselijkheid van Unierecht pas in het verweerschrift wijzigt. Om die reden is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal onderzoeken of in het kader van de finale
1. op grond van artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 en hoofdstuk B1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Arrest van 11 juni 2015 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, C-554/13.
5 zie pagina 2 van het bestreden besluit.
geschilbeslechting aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. De rechtbank oordeelt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, omdat het Unierecht niet van toepassing is in deze zaak. De rechtbank vindt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn de grondslag is geweest voor de verblijfsvergunning medisch. De enkele verwijzing naar dat artikel vindt de rechtbank daarvoor te algemeen. Daarnaast blijkt uit de transponeringtabel6 van de Terugkeerrichtlijn in het nationale recht ook niet dat verblijfsvergunning medisch een implementatie is van de Terugkeerrichtlijn. Bovendien gaat de Terugkeerrichtlijn over de vraag of lidstaten al dan niet een terugkeerbesluit moeten opleggen en niet over de vraag of al dan niet een vergunning moet worden verleend. Verder heeft de Terugkeerrichtlijn als doelstelling het vaststellen van gemeenschappelijke regels voor terugkeer, verwijdering, het gebruik van dwangmaatregelen, inbewaringstelling en inreisverboden. Deze doelstelling wijst er ook niet op dat de Terugkeerrichtlijn ziet op de vraag of iemand wel of geen vergunning krijgt.
7. Nu het Unierecht niet van toepassing is in deze zaak, hoefde verweerder het bestreden besluit niet te toetsen aan het Unierechtelijke openbare orde-criterium. Verweerder hoefde het bestreden besluit dus ook niet te toetsen aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Verder gaat de rechtbank niet in op de vraag die eiseres opwerpt, namelijk in welke mate de weigering van de verblijfsvergunning in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank heeft namelijk onder 6 geoordeeld dat de Terugkeerrichtlijn hier niet van toepassing is. Het beroep van eiseres op artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn kan haar om dezelfde reden niet baten. Tot slot geldt dit ook voor de stelling van eiseres dat het doel van de Terugkeerrichtlijn (effectieve verwijdering) niet wordt bereikt door haar een verblijfvergunning te weigeren.
Beroepsgrond 2: nationaalrechtelijk evenredigheidsbeginsel
8. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat de weigering van de vergunning in strijd is met het nationaalrechtelijk evenredigheidsbeginsel. Eiseres geeft daarvoor drie argumenten. Ten eerste heeft de weigering van de vergunning onevenredige gevolgen voor de dochter van eiseres, want het is voor een kind niet mogelijk om een toekomst op te bouwen in een asielzoekerscentrum (Azc). Ten tweede is het eiseres niet duidelijk hoe het doel van bescherming van de openbare orde nu wordt bereikt, want eiseres mag hier wel op grond van artikel 64 van de Vw blijven. Ten derde wegen de nadelige gevolgen van de weigering van de vergunning voor eiseres en haar dochter niet op tegen de ernst van misdrijven die eiseres heeft gepleegd.
Oordeel rechtbank over beroepsgrond 2
9. Eiseres krijgt hierin geen gelijk. De rechtbank is van oordeel dat de weigering van de verblijfsvergunning niet in strijd is met het nationaalrechtelijk evenredigheidsbeginsel. Over het eerste argument heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat onvoldoende is onderbouwd op welke manier de belangen van het kind worden geschonden. Het is de rechtbank duidelijk dat het voor een kind niet ideaal is om de wonen op een Azc,
6 TK (2009-2010), 32420, nr.3.
maar in deze omstandigheid op zichzelf heeft de verweerder geen reden hoeven zien om af te wijken van het beleid. Over het tweede argument heeft verweerder terecht gesteld dat uitstel van vertrek geen verblijfsrecht op grond van een verblijfsvergunning geeft, maar alleen rechtmatig verblijf. Dat openbare orde aspecten niet in de weg staan aan toepassing van artikel 64 van de Vw, betekent nog niet dat eiseres daarom ook een verblijfsvergunning medisch moet krijgen.
10. Over het derde argument volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat verweerder een individuele belangenafweging had moeten maken voordat hij de aanvraag afwees. Uit artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 volgt dat verweerder een aanvraag wegens gevaar voor de openbare orde kan afwijzen als de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot onder andere een taakstraf. In paragraaf B1/4.4 van de Vc 2000 is vervolgens opgenomen in welke gevallen verweerder een aanvraag afwijst op grond van artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000. Daaruit volgt dus onder welke omstandigheden gevaar voor de openbare orde wordt aangenomen. Hierbij hoeft verweerder geen belangenafweging of verdere beoordeling te maken.
11. Het beroep van eiseres op de uitspraak7 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s- Hertogenbosch, van 4 februari 2021 maakt dat niet anders. De rechtbank is namelijk van oordeel dat deze uitspraak niet van toepassing is op de zaak van eiseres, omdat in de procedure waarin ’s-Hertogenbosch prejudiciële vragen heeft gesteld, anders dan in eiseres haar procedure, twijfel bestaat over de vraag of sprake zal zijn van een aanzienlijke toename van intensiteit van pijn en een medische noodsituatie op korte termijn indien de vreemdeling terugkeert naar zijn land van herkomst. In onze zaak voldoet eiseres al aan de voorwaarden voor vergunning medisch wat betekent dat ook vaststaat dat er een medische noodsituatie ontstaat op korte termijn als de behandeling van eiseres stopt.
12. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Nu verweerder zijn standpunt in het verweerschrift nog heeft gewijzigd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
13. Zoals hiervoor is overwogen onder 6 is sprake van een motiveringsgebrek en is het bestreden besluit daardoor in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op wat is geoordeeld onder 6, 7, 9, 10 en 11 en gezien het feit dat eiseres in deze procedure haar argumenten naar voren heeft kunnen brengen, laat de rechtbank de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen en dat de afwijzing van de verblijfsvergunning van eiseres in stand blijft. Eiseres krijgt inhoudelijk dus geen gelijk.
14. De rechtbank wijst erop dat eiseres wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met
toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.