In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Marokkaanse vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem een terugkeervisum te verlenen. Verzoeker had dit visum aangevraagd om zijn zieke vader in Marokko te bezoeken, maar zijn aanvraag was mondeling afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat verzoeker rechtmatig verblijf heeft in Nederland en de afwijzing van het terugkeervisum onvoldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker, die zijn familie wilde bezoeken na het overlijden van zijn vader, zwaarder wogen dan de belangen van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter droeg de staatssecretaris op om binnen twee weken een terugkeervisum in het paspoort van verzoeker te plaatsen, met een geldigheidsduur van een week. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die zijn gemachtigde had ingeschakeld.