ECLI:NL:RBDHA:2022:11300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
NL21.9799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenveroordeling na de intrekking van een beroep door verzoeker. Verzoeker had op 22 april 2021 een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw), welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 mei 2021 was afgewezen. Na bezwaar van verzoeker werd het bezwaar op 14 juni 2021 gegrond verklaard en werd uitstel van vertrek verleend. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 29 december 2021 was de verweerder niet aanwezig, maar de rechtbank heeft in een tussenuitspraak verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Op 26 januari 2022 verleende verweerder aan verzoeker een asielvergunning, waarna verzoeker zijn beroep introk en verzocht om vergoeding van proceskosten. Verweerder heeft zich niet verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vervolgens beslist dat er geen nadere zitting nodig was en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.518,-. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in deze kosten, met inachtneming van de betalingsonmacht van verzoeker, waardoor verweerder niet verplicht was het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson en bekendgemaakt op 12 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9799
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.A. Blaas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 22 april 2021 om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen.
Op 5 mei 2021 heeft verzoeker hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 14 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan verzoeker uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
In de tussenuitspraak van 29 december 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 27 januari 2022 aan de rechtbank medegedeeld dat aan verzoeker op 26 januari 2022 een asielvergunning is verleend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat daarom het procesbelang in de onderhavige zaak ontbreekt.
Verzoeker heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken en heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten.
Verweerder heeft op 10 februari 2022 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en beslist in deze uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De rechter kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen1. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan met een afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.2
3. In het bericht van 10 februari 2022 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de gemaakte proceskosten van verzoeker.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast
op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 759,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verzoeker wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
1. Artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2 Artikel 8:75a van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 april 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin
u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.