ECLI:NL:RBDHA:2022:11279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/618244 / HA ZA 21-846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en rechtsgeldigheid financieringsvoorbehoud in onroerend goed transactie

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Den Haag op 2 november 2022, staat de rechtsgeldigheid van een beroep op het financieringsvoorbehoud in een koopovereenkomst centraal. De eisers, [eiser 01] en [eiser 02], hebben onroerend goed verkocht aan de gedaagden, [gedaagde 01] en [gedaagde 02], voor een bedrag van € 1.675.000,-. De koopovereenkomst bevatte een financieringsvoorbehoud, dat de koper in staat stelde de overeenkomst te ontbinden indien geen bindend aanbod voor een hypothecaire lening werd verkregen. De gedaagden deden op 29 juni 2021 een beroep op dit voorbehoud, maar de eisers betwistten de rechtsgeldigheid hiervan, stellende dat de gedaagden niet aan de voorwaarden hadden voldaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden een afwijzing van hun financieringsaanvraag van NIBC Direct Hypotheken B.V. hebben overgelegd, wat voldeed aan de eisen van de koopovereenkomst. De eisers konden niet aantonen dat de gedaagden geen serieuze aanvraag hadden gedaan. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden de koopovereenkomst rechtsgeldig hadden ontbonden en wees de vorderingen van de eisers af. Tevens werden de eisers veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die in totaal € 5.206,- bedroegen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in koopovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om zich aan de overeengekomen voorwaarden te houden. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet ontvankelijk waren in hun vorderingen, omdat de gedaagden zich terecht op het financieringsvoorbehoud hadden beroepen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/618244 / HA ZA 21-846
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van

1.[eiser 01] ,

2.
[eiser 02],
te [plaats01] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. G. van der Wende te Capelle aan den IJssel,
tegen

1.[gedaagde01] ,

2.
[gedaagde 02],
te [plaats02] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. K.L. Maes te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 16 september 2021, met producties 1 tot en met 17;
  • de akte overlegging producties zijdens [eisers] van 13 oktober 2021, met bijlage 1;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie van 24 november 2021, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 5 januari 2022, met productie 18;
  • het tussenvonnis van 19 januari 2022, waarbij een regiezitting is gelast;
  • de e-mailcorrespondentie tussen de [rechtbank] en mr. Maes van 27 en 28 januari 2022;
  • de akte overlegging producties zijdens [gedaagden] van 8 februari 2022, met producties 15 en 16;
  • het proces-verbaal van de regiezitting van 8 februari 2022;
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de brief van 5 september 2022 zijdens [eisers] , met productie 19.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2022. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij koopovereenkomst van 11 mei 2021 (hierna: de koopovereenkomst) hebben [gedaagden] van [eisers] voor een bedrag van € 1.675.000,- onroerend goed gekocht gelegen aan de [straatnaam01] met de huisnummers [een 5-tal huisnrs] te [plaats02] (hierna tezamen aangeduid als: [adres01] ). Op dat moment waren partijen eveneens betrokken in vergevorderde onderhandelingen met betrekking tot de verkoop door [eisers] van onroerend goed gelegen aan de [adres02] te [plaats02] (hierna: [adres02] ) aan [gedaagden]
2.2.
In de koopovereenkomst is, voor zover relevant, in artikel 14 het volgende bepaald (hierna: het financieringsvoorbehoud):
“14.1 Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:Op 1 juli 2021, of zoveel eerder of later als partijen toelaten, koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van € 1.675.000,- (zegge: eenmiljoenzeshonderdvijfenzeventigduizend Euro) geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen voor een gebruikelijke hypotheek tegen marktconforme voorwaarden.
[…]14.3 Partijen verplichten zich over en weer al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde financiering te verkrijgen.De partij die de ontbinding inroept, dient er zorg voor de dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de 1e werkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen.Deze mededeling dient schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden. Indien koper de ontbinding wenst in te roepen als gevolg van het (tijdig) ontbreken van een financiering als bedoeld in artikel 14.1, wordt, tenzij partijen anders overeenkomen, onder ‘goed gedocumenteerd’ verstaan dat één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling aan verkoper of diens makelaar dient te worden overgelegd.In aanvulling hierop / In afwijking hiervan *komen partijen overeen dat koper de/het volgende stuk(ken) dient over te leggen om te voldoen aan het vereiste van ‘goed gedocumenteerd’:………………………………Alsdan zijn beide partijen van deze koopovereenkomst bevrijd. De door koper reeds gedane stortingen worden vervolgens gerestitueerd. Degene die deze stortingen onder zich hebben worden daartoe bij deze verplicht, en voor zover nodig onherroepelijk gemachtigd.”
In artikel 11 van de koopovereenkomst is het volgende opgenomen:
“11.1 Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechtelijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechtelijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal. […]”
2.3.
Bij brief van 29 juni 2021 hebben [gedaagden] bij monde van hun adviseur mevrouw [naam01] (hierna: “ [naam01] ”) een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud. Deze brief hebben zij per post verzonden aan [eisers] en per post en e-mail aan de heer [naam02] (hierna: “ [naam02] ”), de verkoopmakelaar die [eisers] bijstond bij de verkoop van [adres01] . [naam02] was op dat moment tevens de aankoopmakelaar van [gedaagden] met betrekking tot [adres02] .
2.4.
Bij voornoemde brief was als bijlage een brief gevoegd van NIBC Direct Hypotheken B.V. (hierna: NIBC) van 25 juni 2021. Deze brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Wij hebben de financieringsaanvraag van de heer [gedaagde01] en [gedaagde 02] ontvangen. Er is bij ons een hypotheek aangevraagd voor de panden aan de:
- [adres03] te [plaats02]
-
[adres04] te [plaats02]
-
[adres05] te [plaats02]
-
[adres01] te [plaats02]
Wij hebben de aanvraag zorgvuldig beoordeeld. Hierbij hebben wij gebruik gemaakt van de verstrekte gegevens en ontvangen informatie. Helaas voldoet de aanvraag niet aan ons financieringskader en wijzen wij de aanvraag af.”
2.5.
Nadat [naam02] en [naam01] telefonisch contact met elkaar hebben gehad, heeft [naam02] [naam01] op 30 juni 2021 als volgt gemaild, voor zover relevant:
“Van het schrijven d.d. 29 juni 2021 welke ik vandaag per aangetekende post heb ontvangen heb ik goede nota genomen.
Inmiddels heb ik genoemd schrijven ook doorgespeeld naar mijn opdrachtgever en vervolgens telefonisch contact met hem gehad.
Tot mijn spijt moet ik melden dat verkoper niet bereid is om verder uitstel te verlenen. Vanaf morgen (1 juli 2021) voelt hij zich vrij om met andere partijen in gesprek te gaan. Deze ontbinding betreft de [adres01] , maar wij gaan er van uit dat dit ook geldt voor [adres02] .”
2.6.
Op 8 juli 2021 hebben [eisers] bij monde van hun advocaat laten weten nakoming van de koopovereenkomst te verlangen omdat een oneigenlijk beroep op het financieringsvoorbehoud zou zijn gedaan. Uit de brief van NIBC zou namelijk blijken dat [gedaagden] een financieringsaanvraag voor meerdere onroerende zaken zouden hebben gedaan dan enkel [adres01] . [gedaagden] hebben dit bij brief van 16 juli 2021 betwist met verwijzing naar een brief van NIBC van 13 juli 2021 waarin de NIBC de afwijzing van de financieringsaanvraag als volgt heeft verduidelijkt:
“In aanvulling op onze eerder verstuurde brief van 25 juni jongstleden is het volgende van belang.
Wij hebben voor de financiering van de onroerende zaak (te weten: het pand aan de [adres01] te [plaats02] ) geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening gedaan.
Er is voor de drie panden ( [adres04] , [adres05] en [adres03] ) afzonderlijke geen hypotheek (of financiering) aangevraagd. Deze drie panden zijn in de hypotheekaanvraag aangeboden als onderpand ter financiering van de [adres01] te [plaats02] .”
2.7.
In de nadien tussen partijen gevoerde correspondentie hebben [eisers] inzage verzocht in de financieringsaanvraag om vast te stellen dat sprake is geweest van een “gebruikelijke hypotheek tegen markconforme voorwaarden”. [gedaagden] hebben hieraan geen gehoor gegeven. Uiteindelijk hebben [gedaagden] in de onderhavige procedure alsnog het aan de financieringsaanvraag ten grondslag liggende aanvraagformulier overgelegd, waarbij zij hun antwoorden op de gestelde vragen onleesbaar hebben gemaakt, met uitzondering van de hoogte van de gevraagde hypothecaire lening, te weten € 1.009.000,-.
2.8.
[gedaagden] hebben op 11 oktober 2021 conservatoir derdenbeslag laten leggen op onroerend goed van [gedaagden]

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden;
II. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 167.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 2.964,50 voor buitengerechtelijke incassokosten;
IV. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vorderingen leggen [eisers] ten grondslag dat [gedaagden] geen rechtsgeldig beroep hebben gedaan op het in de koopovereenkomst opgenomen financieringsvoorbehoud. De koopovereenkomst is dus blijven bestaan. [gedaagden] zijn tekort geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, doordat zij [adres01] niet hebben afgenomen tegen betaling van de koopprijs. Dit brengt mee dat [eisers] het recht heeft de koopovereenkomst te ontbinden en [gedaagden] op grond van artikel 11 van de koopovereenkomst een boete hebben verbeurd van € 167.500,-. Gelet op activiteiten die [eisers] hebben verricht om te proberen hun vordering buiten de rechter om voldaan te krijgen, zijn [gedaagden] hen daarnaast buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, te begroten op € 2.964,50, aldus nog steeds [eisers]
3.3.
[gedaagden] hebben geconcludeerd dat de verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden (zij het door [gedaagden] althans met wederzijds goedvinden van partijen) kan worden toegewezen en dat de vorderingen voor het overige moeten worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden, althans de koopovereenkomst te ontbinden;
II. de hoofdelijke veroordeling van [eisers] tot betaling van € 167.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Aan deze vorderingen leggen [gedaagden] ten grondslag dat uit de dagvaarding kan worden afgeleid dat [eisers] de koopovereenkomst niet zullen nakomen, zodat [gedaagden] bevoegd zijn de koopovereenkomst te ontbinden en [eisers] op grond van artikel 11 van de koopovereenkomst een boete hebben verbeurd van € 167.500,-. Deze vorderingen stellen zij in onder de voorwaarde dat de rechtbank in conventie tot het oordeel komt dat de koopovereenkomst niet is ontbonden, omdat i) [naam02] niet namens [eisers] de ontbinding op grond van het financieringsvoorbehoud door [gedaagden] heeft erkend of bevestigd, dan wel daarmee niet heeft ingestemd, ii) [gedaagden] de koopovereenkomst niet rechtsgeldig hebben ontbonden met het beroep op het financieringsvoorbehoud, en iii) [eisers] niet ontbindingsbevoegd zijn.
3.7.
[eisers] concluderen dat [gedaagden] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
In deze zaak speelt in de eerste plaats de vraag of [gedaagden] de koopovereenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden. [gedaagden] hebben in dit kader aangevoerd dat is voldaan aan de voorwaarden van het financieringsvoorbehoud. Gelet op de e-mail van [naam02] van 30 juni 2021, zouden [eisers] bovendien met de ontbinding hebben ingestemd, deze hebben bevestigd of hebben erkend.
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Partijen hebben voor de koopovereenkomst gebruik gemaakt van een NVM-modelovereenkomst. In het financieringsvoorbehoud, opgenomen in artikel 14 van de koopovereenkomst, is allereerst bepaald dat partijen verplicht zijn “
al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde financiering te verkrijgen”. Vervolgens is bepaald dat een beroep op het financieringsvoorbehoud naast schriftelijk en tijdig “
goed gedocumenteerd” moet zijn en hieronder “
één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling” wordt verstaan “
tenzij partijen anders overeenkomen”. De volgende in het model gesuggereerde toevoeging hebben partijen doorgestreept: “
In aanvulling hierop / In afwijking hiervan * komen partijen overeen dat koper de/het volgende stuk(ken) dient over te leggen om te voldoen aan het vereiste van ‘goed gedocumenteerd’:………………………………”.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat NIBC de financieringsaanvraag heeft afgewezen en dat bij brief van 25 juni 2021 (welke brief op 13 juli 2021 door NIBC is aangevuld/verduidelijkt) aan [gedaagden] heeft bevestigd. Desondanks betwisten [eisers] dat aan de documentatieplicht dan wel inspanningsverplichting tot het verkrijgen van financiering van artikel 14 van de koopovereenkomst is voldaan, nu het voor hen niet vast te stellen zou zijn dat de afwijzing op een reële aanvraag ziet.
4.4.
[eisers] hebben ter onderbouwing van dit standpunt allereerst gesteld dat op basis van de brief van NIBC van 25 juni 2021 vraagtekens moeten worden geplaatst bij de financieringsaanvraag, nu daarin wordt gesproken over een financieringsaanvraag voor vier onroerende zaken. Hoewel de rechtbank het met [eisers] eens is dat deze brief vragen oproept over de financieringsaanvraag, hebben [gedaagden] toen die vragen daadwerkelijk rezen bij [eisers] duidelijkheid verschaft door het verstrekken van de brief van NIBC van 13 juli 2021. In deze laatste brief heeft NIBC verduidelijkt dat de financieringsaanvraag enkel zag op [adres01] en de overige onroerende zaken als onderpand zijn aangeboden voor de gevraagde financiering. Uit deze brieven blijkt dat de aanvraag is ingediend op naam van [gedaagden] en uit de later door [gedaagden] overgelegde (verder zwartgemaakte) hypotheekaanvraag blijkt dat de aangevraagde financiering een bedrag betrof van € 1.009.000, aldus zelfs lager dan de tussen partijen overeengekomen koopprijs.
4.5.
Volgens [eisers] is desondanks niet duidelijk of sprake is geweest van een “juiste en zuivere aanvraag”. Zij wijzen hierbij op het feit dat NIBC de financieringsaanvraag heeft afgewezen, terwijl de waarde van de onderpand veel hoger is dan de gevraagde financiering. Tijdens de mondelinge behandeling is door [eisers] aangevoerd dat er financiering zou zijn aangevraagd voor andere personen, andere objecten of in een andere hoedanigheid. [eisers] achten het “zeer onwaarschijnlijk” dat [gedaagden] geen financiering kon krijgen. De rechtbank gaat aan deze stelling als onvoldoende onderbouwd voorbij. [gedaagden] hebben aangevoerd dat uit de door hen overgelegde stukken blijkt dat de financieringsaanvraag door hen en op hun naam is gedaan; dat die enkel zal op [adres01] en dat de aanvraag zag op een bedrag dat aanmerkelijk lager was dan de koopprijs. Zij hebben toegelicht dat NIBC het financieren van een pand bestemd voor de (kamer)verhuur in een dorpslocatie als [plaats02] te risicovol vond. Dat de waarde van het aangeboden onderpand de aangevraagde financiering overschrijdt, betekent bovendien niet dat een bank de financieringsaanvraag wel zal goedkeuren. Een bank zal immers ook beoordelen of de aanvrager de vereiste liquiditeit heeft om aan haar periodieke terugbetalings- en renteverplichtingen te voldoen.
4.6.
De rechtbank volgt [eisers] dan ook niet in hun betoog dat de afwijzingsbrief van NIBC zodanige vragen oproept, dat [eisers] voor een rechtsgeldig beroep op het financieringsvoorbehoud inzage hadden moeten verschaffen in de financieringsaanvraag. In de koopovereenkomst is immers bepaald dat voor een “goed gedocumenteerd” beroep op het financieringsvoorbehoud nodig is dat [gedaagden]
één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling aan verkoper of diens makelaar moeten overleggen. De omstandigheid dat de brief van NIBC van 25 juni 2021 waarbij de financieringsaanvraag is afgewezen, door NIBC ongelukkig is geformuleerd, maakt nog niet dat [eisers] aanspraak konden maken op inzage in de financieringsaanvraag. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat NIBC haar brief nadat daarover vragen rezen in een tweede brief heeft verduidelijkt. Partijen hebben in de koopovereenkomst afgezien van de mogelijkheid af te spreken dat naast de afwijzingsbrief van de financier aanvullende stukken – zoals de hypotheekaanvraag en de daaraan ten grondslag liggende stukken – moesten worden verstrekt. [eisers] , daarbij bijgestaan door hun verkoopmakelaar [naam02] , wisten, althans hadden kunnen weten dat een afwijzingsbrief geen of slechts in beperkte mate informatie bevat over de daaraan ten grondslag liggende financieringsaanvraag. Indien [eisers] de financieringsaanvraag (al dan niet met onderliggende bescheiden) hadden willen controleren, had het op hun weg gelegen in de koopovereenkomst op te nemen dat deze stukken aan hen zouden worden verstrekt indien door [gedaagden] een beroep op het financieringsvoorbehoud zou worden gedaan. Dit geldt temeer nu [naam02] – als makelaar van [eisers] – de koopovereenkomst heeft opgesteld en partijen wel over het opnemen van het financieringsvoorbehoud en het hierin genoemde bedrag hebben onderhandeld. [eisers] hebben nog gesteld dat zij ervan zijn uitgegaan dat de financiering rond of zo goed als rond was, waardoor het niet nodig was om in de koopovereenkomst op te nemen dat een beroep op het financieringsvoorbehoud vergezeld zou gaan van andere stukken dan de afwijzing door de geldverstrekker. De rechtbank gaat voorbij aan dit betoog. In de eerste plaats hebben [gedaagden] betwist dat de financiering (zo goed als) rond was en dat daarover uitlatingen zijn gedaan. Voorts blijkt uit de opname van een financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst – waarover bovendien nog is onderhandeld tussen partijen – dat de financiering niet rond was en de mogelijkheid van afwijzing van een financieringsaanvraag bestond.
4.7.
De rechtbank concludeert dat [gedaagden] de koopovereenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden door zich te beroepen op het financieringsvoorbehoud. Uit hetgeen [eisers] hebben aangevoerd kan niet worden afgeleid dat [gedaagden] niet een serieuze of reële financieringsaanvraag hebben gedaan. De vraag of [eisers] met de ontbinding hebben ingestemd, deze hebben bevestigd of hebben erkend, kan daarom in het midden blijven. Ook de overige verweren van [gedaagden] behoeven geen bespreking meer.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het gevorderde in conventie zal afwijzen, waaronder de gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden. De rechtbank begrijpt deze vordering namelijk zo dat deze is beperkt tot ontbinding door [eisers] doordat [gedaagden] de koopovereenkomst niet zouden zijn nagekomen.
Resumé en kosten
4.9.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Volgens [gedaagden] moeten [eisers] de door hen daadwerkelijk gemaakte proceskosten volledig vergoeden, nu [eisers] met het aanhangig maken van deze zaak misbruik zouden hebben gemaakt van het procesrecht en onrechtmatig jegens [gedaagden] zouden hebben gehandeld.
4.10.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevat met de artikelen 237-240 een regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Deze regeling wijkt af van het wettelijk uitgangspunt dat hij die tegenover een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander daardoor lijdt, volledig te vergoeden. Alleen in buitengewone omstandigheden kan een partij, in afwijking van de proceskostenregeling van de artikelen 237-240 Rv, worden veroordeeld om de volledige proceskosten van de wederpartij te vergoeden. Daarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (als grond voor een aanvullende vergoedingsplicht als hiervoor bedoeld) is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past bovendien terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (zie onder meer Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen in de hiervoor bedoelde zin geen sprake. Onder meer de vragen of [gedaagden] zich rechtsgeldig hebben beroepen op het financieringsvoorbehoud en [naam02] namens [eisers] de ontbinding heeft erkend of bevestigd, dan wel daarmee heeft ingestemd (bij gebreke waarvan [eisers] nog rechten aan de koopovereenkomst konden ontlenen), zijn rechtsvragen die [eisers] konden voorleggen aan de rechtbank zonder dat dit misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen oplevert. Het was niet op voorhand duidelijk dat de standpunten van [eisers] geen enkele kans van slagen hadden.
4.12.
Aldus zal de rechtbank [eisers] veroordelen in de proceskosten van gedaagden, met toepassing van het liquidatietarief. Deze kosten worden aan de zijde van gedaagden door de rechtbank begroot op € 1.666,- aan betaald griffierecht en € 3.540,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief V à € 1.770), totaal € 5.206,-. Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL1116). De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief. De wettelijke rente over de proceskosten zal op na te melden wijze worden toegewezen.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.13.
De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat de rechtbank in conventie van oordeel zou zijn dat de koopovereenkomst niet is ontbonden met wederzijds goedvinden of door [gedaagden] Aangezien in conventie is geoordeeld dat [gedaagden] de overeenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden, hoeft op de vordering in reconventie geen beslissing te worden genomen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 5.206,00,-, en op € 163,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de proceskosten en de nakosten tot een bedrag van € 163,- te rekenen vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling voor wat betreft de in geval van betekening verschuldigde nakosten van € 85,-;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in (voorwaardelijke) reconventie
5.4.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.