ECLI:NL:RBDHA:2022:11278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/632160 / JE RK 22-1430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ondertoezichtstelling voor minderjarigen met afwijzing verzoeken moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling van de Raad voor de Kinderbescherming is toegewezen voor een periode van zes maanden. De kinderrechter constateert dat de minderjarigen zich in een loyaliteitsconflict bevinden, waarbij zij boos en teleurgesteld zijn in hun moeder, maar tegelijkertijd een sterke loyaliteit naar hun vader voelen. De minderjarigen hebben aangegeven geen contact met hun moeder te willen, maar geven ook wisselende signalen af. Gedurende de komende zes maanden zal worden onderzocht of er mogelijkheden zijn voor contactherstel tussen de minderjarigen en hun moeder.

Het verzoek van de moeder tot ondertoezichtstelling is afgewezen wegens gebrek aan belang, evenals haar verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling en het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling, dat ter zitting is ingetrokken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, de meest geschikte instantie is om de ondertoezichtstelling uit te voeren, ondanks eerdere problemen in de uitvoering. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om voor de volgende zitting een schriftelijke update te geven over de voortgang van de ondertoezichtstelling en het contactherstel.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de vader zich blijft inzetten voor contactherstel met de moeder, en dat de moeder zich moet realiseren dat druk van haar kant kan leiden tot meer terugtrekking van de kinderen. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632160 / JE RK 22-1430 (I)
C/09/636524 / JE RK 22-2120 (II)
Datum uitspraak: 20 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter

I. Afwijzing ondertoezichtstelling op verzoek van de moeder
Afwijzing verzoek tot vervanging gecertificeerde instelling
Vaststellen omgangsregeling; niets meer te beslissen
II. Toewijzing ondertoezichtstelling
in de zaak naar aanleiding van het op 12 juli 2022 (I) ingekomen verzoekschrift van:
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. B. Fresco, gevestigd te Voorburg,
en in de zaak naar aanleiding van het op 12 oktober 2022 ingekomen verzoekschrift (II) van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden
hierna te noemen: de Raad.
De verzoeken betreffen de minderjarigen:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. B. Fresco, gevestigd te Voorburg,

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 4 augustus 2022 het verzoek van de moeder (I) strekkende tot een ondertoezichtstelling, vervanging van de gecertificeerde instelling en het vaststellen van een omgangsregeling aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum. De Raad is na de zitting van 4 augustus 2022 in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken waarom er geen verlenging van de ondertoezichtstelling is ingediend door de gecertificeerde instelling. Voor het geval de Raad (voortzetting van de) ondertoezichtstelling noodzakelijk zou vinden, dan zou daartoe een nieuw verzoek worden ingediend door de Raad.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen d.d. 12 juli 2022 van de zijde van de moeder;
- de beschikking d.d. 4 augustus 2022;
- het verzoekschrift met bijlagen d.d. 12 oktober van de zijde van de Raad;
- de brief van de zijde van de moeder d.d. 12 oktober 2022.
Op 20 oktober 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder bijgestaan door haar advocaat.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben schriftelijk hun mening kenbaar gemaakt.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij de vader.

Verzoek en verweer

Verzoek I
De moeder heeft in haar verzoekschrift verzocht om een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , mits daarbij op grond van zorgvuldig – bij voorkeur door de rechtbank – geformuleerde uitgangspunten wordt gehandeld. Er moet daarbij worden uitgeweken naar een andere gecertificeerde instelling dan Stichting jeugdbescherming West; in ieder geval moet er een andere jeugdbeschermer worden aangewezen. Het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen is ter zitting ingetrokken.
Verzoek II
Het verzoek van de Raad strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode van één jaar. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn sinds het vorige raadsonderzoek in juni 2021 nauwelijks verminderd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voelen nog steeds veel weerstand, boosheid en teleurstelling richting moeder. Ondanks inzet van de ondertoezichtstelling is er geen grote verandering geweest in het contact tussen de minderjarigen en hun moeder. Er is eenmaal begeleid contact geweest in februari 2022. Daaraan is echter geen vervolg gegeven. De minderjarigen voelen een grote loyaliteit naar vader. Zij doen uitspraken die niet passend zijn voor hun leeftijd. De vader ziet wel in dat contactherstel met de moeder van belang is, echter wil de vader niet zelf in contact komen met de moeder. Het lukt de ouders wel om afzonderlijk een veilige thuissituatie te creëren, maar het lukt niet om het contact tussen de moeder en de minderjarigen te herstellen. De Raad constateert dat er binnen de ondertoezichtstelling onvoldoende uitvoering is gegeven aan de gestelde doelen en dat de jeugdbeschermer onvoldoende bereikbaar is geweest voor het gezin. Inmiddels is er een andere jeugdbeschermer aan het gezin gekoppeld, die de ondertoezichtstelling zal gaan uitvoeren. De Raad acht Jeugdbescherming West, ondanks het feit dat de ondertoezichtstelling niet goed is verlopen, toch het meest geschikt om de uitvoering van de ondertoezichtstelling op zich te nemen. Andere instellingen hebben een andere doelgroep, bovendien moet dan weer op koppeling aan een jeugdbeschermer worden gewacht. Er is bij Jeugdbescherming West een nieuwe jeugdbeschermer aangesteld en de verwachting is dat de ondertoezichtstelling hierdoor anders zal verlopen dan onder de vorige jeugdbeschermer.
De gecertificeerde instelling stemt in met het verzoek. De gecertificeerde instelling heeft erkend dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet goed is gegaan. Er is begrip voor de zorgen en de weerstand van de moeder. De jeugdbeschermer snapt dat het een kwetsbaar proces is waarvoor beide ouders nodig zijn, maar zij heeft er vertrouwen in om met het gezin aan de slag te gaan. Op dit moment zal de gecertificeerde instelling niet zelfstandig aan de kinderrechter verzoeken om een omgangsregeling vast te stellen tussen de minderjarigen en hun moeder. Er zullen eerst stappen gemaakt moeten worden in herstel van contact tussen de ouders en met de kinderen, voordat er gedacht kan worden aan een concrete omgangsregeling.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. De moeder wilde aanvankelijk een ondertoezichtstelling, omdat zij niet wist wat zij anders moest doen. Zij is op dit moment echter ambivalent ten aanzien van de ondertoezichtstelling. De moeder ziet alleen een meerwaarde van een ondertoezichtstelling als er nu al wordt gesproken over concrete voorwaarden die worden gesteld aan de ondertoezichtstelling. De moeder wenst een andere gecertificeerde instelling omdat er geen enkel vertrouwen meer is in Jeugdbescherming West. Ook heeft de moeder geen vertrouwen in het plan van aanpak van de gecertificeerde instelling. Daarnaast heeft de moeder er geen vertrouwen in dat de vader zal meewerken. Zij wil in ieder geval over drie maanden een toetsmoment om te zien of de hulpverlening goed van de grond komt.

Beoordeling

Verzoek II
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bestaan uit het hierna volgende. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijken zich in een loyaliteitsconflict te bevinden. Zij zijn boos en teleurgesteld in hun moeder, terwijl zij juist richting de vader een grote loyaliteit voelen. Ook geven ze aan geen contact met de moeder te willen, maar daarin geven ze ook weer wisselende signalen af. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden momenteel belast met volwassenproblematiek en de negatieve onderlinge verstandhouding tussen hun ouders. De vader heeft eerder dit jaar bij de minderjarigen aangegeven het belangrijk te vinden dat zij contact hebben met hun moeder. In februari 2022 heeft dit eenmalig geleid tot begeleid contact. Het is – om welke reden dan ook – hierbij gebleven en de kinderen blijven weerstand houden ten aanzien van het herstellen van het contact met hun moeder. Ondanks dat de vader inziet dat contactherstel met de moeder van belang is, wil de vader niet zelf in gesprek gaan met de moeder. Dat is jammer en niet verstandig. De kinderrechter deelt de visie van de Raad en de gecertificeerde instelling dat contact tussen de ouders een positieve uitstraling kan hebben naar de kinderen. De vader kan door zijn houding onbedoeld weerstand bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laten bestaan. Zij zijn de laatste keer het contact aangegaan met de moeder, omdat hun vader dit belangrijk vond. Daarom zou het goed zijn wanneer de vader nog meer open staat voor contact met de moeder en dat ook daadwerkelijk laat zien zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dit voorbeeld kunnen volgen. Wanneer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zien dat de ouders geen strijd met elkaar voeren, of in elk geval een gesprek met elkaar kunnen aangaan, zullen zij hopelijk minder loyaliteitsproblemen ervaren en daarbij ook minder het gevoel hebben dat zij moeten kiezen tussen hun ouders.
De kinderrechter is van oordeel dat het zinvol is om over zes maanden een toetsmoment in te bouwen.
De kinderrechter zal het verzoek tot ondertoezichtstelling toewijzen voor de duur van zes maanden en voor het overige aanhouden. In de komende zes maanden kan onder andere bekeken worden of er mogelijkheden zijn om te komen tot contactherstel tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun moeder. Van de vader wordt verwacht dat hij zich daarvoor blijft inzetten, ook als dat betekent dat hij – onder begeleiding van de gecertificeerde instelling – een gesprek met de moeder aangaat. De moeder moet zich daarbij realiseren dat hoe groter de druk van haar kant is, hoe meer het risico bestaat dat de kinderen zich terugtrekken.
De gecertificeerde instelling wordt verzocht voorafgaand aan de vervolgzitting een schriftelijke update over te leggen over de laatste stand van zaken.
Het zou goed zijn als de vader bij de volgende zitting van de kinderrechter aanwezig is, om ter zitting zijn visie op een en ander te geven en het gesprek aan te gaan.
Verzoek I
De moeder heeft zelfstandig verzocht om een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Nu de kinderrechter het verzoek van de Raad tot een ondertoezichtstelling heeft toegewezen, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de moeder om een ondertoezichtstelling afwijzen.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van het verzoek van de moeder om een andere gecertificeerde instelling te benoemen als volgt. De kinderrechter begrijpt dat de moeder zeer teleurgesteld is in de gang van zaken. Door de gecertificeerde instelling is erkend dat dingen niet goed zijn gegaan in de uitvoering van de ondertoezichtstelling tot op heden en er is daarom een andere jeugdbeschermer aangesteld. Gebleken is dat Jeugdbescherming West Haaglanden in onderhavige zaak de meest passende gecertificeerde instelling is. Andere instellingen zijn gericht op specifieke doelgroepen. Daarbij komt ook dat de zaak bij overdracht naar een andere gecertificeerde instelling op de wachtlijst wordt geplaatst, terwijl er bij Jeugdbescherming West Haaglanden iemand direct beschikbaar is om verder met het gezin aan de slag te gaan. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de moeder tot benoeming van een andere gecertificeerde instelling afwijzen.
Aan de kinderrechter komt niet zonder meer de bevoegdheid toe om op voorhand opdrachten aan de gecertificeerde instelling te verstrekken over hoe de ondertoezichtstelling moet worden uitgevoerd. De kinderrechter zal daarom het verzoek tot het verstrekken van de door de moeder geformuleerde opdrachten aan de gecertificeerde instelling, over verplichte driemaandelijkse verslaglegging, het gelasten van een onderzoek van de kinderen en het verbinden van overige voorwaarden aan de ondertoezichtstelling afwijzen. De moeder kan met de nieuwe jeugdbeschermer in gesprek gaan over een te maken plan van aanpak en daarin haar wensen kenbaar maken.
De kinderrechter gaat er daarbij van uit dat de gecertificeerde instelling, gezien het verloop van de ondertoezichtstelling tot op heden, zich zal inspannen om het onderlinge vertrouwen te herstellen.
De moeder heeft ter zitting het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ingetrokken. De kinderrechter stelt dan ook vast dat ten aanzien van dat verzoek niets meer te beslissen valt.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
Verzoek II
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 20 oktober 2022 tot 20 april 2023 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zittingsdatum gelegen
vóór 20 april 2023, bij voorkeur op een zitting van mr. A.M.A. Keulen;
gelast de gecertificeerde instelling
uiterlijk één week voor de nader te bepalen zittingsdatumeen
schriftelijke updatete doen toekomen aan de kinderrechter en de belanghebbenden;
gelast de griffier op te roepen tegen de nader te bepalen zittingsdatum:
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
  • de vader,
  • de moeder,
  • de advocaat van de moeder;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor het kindgesprek.
Verzoek I
wijst het verzoek van de moeder tot ondertoezichtstelling wegens gebrek aan belang af;
stelt vast dat er niets meer te beslissen valt ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling;
wijst af het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022 door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.D. van den Berg als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 oktober 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.