Overwegingen
1. Eiser is op [geboortedatum] 1993 geboren in Somalië en heeft de Somalische nationaliteit. Verweerder heeft hem in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel, geldig van
30 oktober 2004 tot 30 oktober 2009. Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend met ingang van
30 oktober 2009.
2. Eiser heeft sinds 2006 strafbare feiten gepleegd en is sindsdien herhaaldelijk bij onherroepelijk geworden rechterlijke vonnissen veroordeeld voor het plegen van misdrijven. Het betreffen onder meer veroordelingen gericht tegen de lichamelijke en persoonlijke integriteit: mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, geweld tegen beroepsbeoefenaars en belediging. Daarnaast heeft eiser zich
meerdere malen schuldig gemaakt aan vermogensdelicten, zoals (winkel)diefstal, en misdrijven in strijd met de Opiumwet. Van 11 augustus 2011 tot 30 april 2015 is aan eiser de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd. Tijdens deze PIJ-maatregel heeft eiser ook nog verschillende ernstige geweldsmisdrijven gepleegd. Ook heeft hij geweigerd om mee te werken aan de maatregel en het resocialisatietraject. Om die reden heeft rechtbank Zeeland-West-Brabant bij vonnis van 12 maart 2014 een TBS- maatregel aan eiser opgelegd, naast een gevangenisstraf van acht maanden. De TBS- maatregel is direct aansluitend op de beëindiging van de PIJ-maatregel ingegaan op
30 april 2015. Op 20 augustus 2017, enkele maanden na de beëindiging van de TBS- maatregel, heeft eiser in Duitsland samen met anderen een plofkraak gepleegd. Hiervoor is hij bij vonnis van 11 juli 2019 door de Duitse rechter veroordeeld tot drie jaar en zes maanden gevangenisstraf. Deze veroordeling is op 21 augustus 2019 onherroepelijk geworden.
Over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken1 met terugwerkende kracht tot 24 februari 2013. Bij de beoordeling heeft verweerder de glijdende schaal2 toegepast, zoals die gold vanaf 1 juli 2012. Eiser heeft gesteld dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning niet evenredig is. Hij heeft in dit verband gewezen op zijn moeizame jeugd. Ook heeft hij aangevoerd dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven.
4. Eiser is in 1995 op tweejarige leeftijd naar Nederland gekomen. Vanwege problemen tussen zijn vader en moeder, is hij in 1996 met zijn moeder en zus naar Djibouti vertrokken. Medio 1997 heeft zijn vader hem weer naar Nederland gehaald. Rond 2000 is ook zijn moeder weer naar Nederland gekomen. Vanwege een moeilijke thuissituatie is eiser op
2 oktober 2002 onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar. Deze ondertoezichtstelling is vervolgens verlengd tot 2 oktober 2004. In 2007 is de moeder van eiser overleden. Eiser heeft vrijwel zijn hele jeugd in instellingen doorgebracht.
5. Op 23 juni 2020 is eiser vanuit detentie in Duitsland overgedragen aan Nederland. Hij heeft vervolgens ook in Nederland nog in detentie gezeten van 28 juli 2020 tot 11 september 2020, vanwege een openstaande CJIB-boete. Uit het intrekkingsgehoor van 13 oktober 2020 blijkt dat eiser erkent dat hij veel fouten heeft gemaakt. Volgens eiser heeft hij zijn leven na de detentie een positieve wending gegeven en heeft hij sinds oktober 2017 geen strafbare feiten meer gepleegd. Hij heeft sinds juli 2020 vrijwillig hulp gezocht bij de gemeente en er is een begeleidingstraject opgestart. Ook is er een betalingsregeling getroffen met het CJIB voor zijn schulden. Eiser is de zorgverlener van zijn zieke vader. Verder heeft hij een diploma voor autoschadehersteller behaald en is hij per 15 maart 2021 gestart als schadehersteller. Daarnaast heeft eiser op 2 september 2021 een chauffeursdiploma taxi behaald en op 20 september 2021 is voor hem een verklaring omtrent het gedrag voor een ondernemersvergunning afgegeven. Eiser heeft voorts een zelfstandige woonruimte
1. Op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Op grond van artikel 3.86 van het vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in samenhang met paragraaf C2/10.3 van de Vreemdelingencircula ire 2000 (Vc).
geregeld en woont sinds 9 september 2021 in [plaats] . Op [2021] is eiser getrouwd. In [plaats] heeft eiser begeleiding van Kwintes. In de brief van 14 september 2021 verklaart de begeleider van de Tussenvoorziening dat eiser sinds 13 november 2020 in traject is bij Springplank en dat er sinds dit traject een positieve verandering wordt gezien bij eiser. Uit eigen beweging wil eiser zijn leven anders inrichten. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij wekelijks een gesprek heeft met een psycholoog bij De Waag en dat hem dit goed doet. Eiser heeft hiervoor lang op de wachtlijst gestaan. De heer [A] heeft ter zitting verklaard dat hij eiser heeft begeleid. Volgens [A] is eiser meer zelfstandig geworden, is hij gemotiveerd en wil hij iets van het leven maken.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser is op 11 september 2020 op vrije voeten gekomen. Verweerder heeft het bestreden besluit op 20 april 2021 genomen. Het standpunt dat eiser op dat moment onvoldoende had aangetoond dat zijn gestelde gedragswijziging bestendig was, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. De tussenliggende periode was namelijk relatief kort. De rechtbank is evenwel ook van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning voor eiser zeer ingrijpend is. Eiser heeft bijna heel zijn leven in Nederland gewoond. Hij kent in Somalië niemand, hij spreekt de taal van dat land nauwelijks en is niet gewend met de gebruiken en gewoontes aldaar. Op basis van wat onder
5. is vermeld, is de rechtbank verder van oordeel dat eiser feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit kan worden opgemaakt dat hij zijn leven aan het beteren is. Ondanks dat deze feiten en omstandigheden zich overwegend hebben voorgedaan ná 20 april 2021, is de rechtbank van oordeel dat verweerder één en ander dient te betrekken bij de individuele belangenafweging. Het belang voor eiser is zó groot, dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank een beoordeling van de evenredigheid naar de actuele stand van zaken dient te maken. Zo nodig zal verweerder eiser hierover nader kunnen horen. Omdat verweerder deze actuele beoordeling niet gemaakt heeft, kent het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank een motiverings- en een zorgvuldigheidsgebrek.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient ook het door eiser betaalde griffierecht
van € 181,- te vergoeden.