ECLI:NL:RBDHA:2022:11247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.2756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van een Israëlische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Israëlische vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.S. Yap, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 17 februari 2022 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 28 februari 2022 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met een waarnemer en een tolk. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. M. Janssen.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure zal beletten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel niet heeft betwist en dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom een lichter middel niet toepasbaar was. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagt en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een belangrijke beslissing in het vreemdelingenrecht, waarbij de rechtbank de belangen van de openbare orde en de individuele situatie van de eiser tegen elkaar heeft afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2756
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Klaver, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Israëlische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1994] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; of
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet betwist.
Lichter middel
4. Eiser vraagt zich ter zitting af of verweerder met het lichter middel had moeten volstaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt. In de maatregel van bewaring heeft verweerder gemotiveerd waarom is afgezien van het lichter middel. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring verwezen naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, waar het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen al uit volgt. Daarnaast heeft verweerder verwezen naar het gedrag en verklaringen van eiser, waaronder het feit dat eiser heeft verklaard niet mee te zullen werken aan zijn vertrek. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit voldoende dat een lichter middel niet doeltreffend had kunnen worden toegepast. Verweerder was dan ook niet gehouden om het lichter middel toe te passen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
04 maart 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.