ECLI:NL:RBDHA:2022:11239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.15513 en NL22.15515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum voor kort verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van visumaanvragen voor kort verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekers, twee Indiase meerderjarige kinderen, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 11 juli 2022, waarin hun aanvragen voor een visum werden afgewezen. De verzoekers stelden dat hun moeder een geldig visum heeft, maar dat zij niet langer in Nederland kan verblijven zonder dat aan hen toegang tot Nederland wordt verleend. De verzoekers hebben aangevoerd dat de behandeltermijn voor hun visumaanvraag te lang is en dat dit hen in een benarde situatie plaatst.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de verzoekers niet voldoende hebben onderbouwd waarom hun moeder na afloop van haar visum niet bij hun vader in Nederland zou kunnen blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de verzoekers meerderjarig zijn en in staat worden geacht voor zichzelf te zorgen. De verzoeken zijn daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.15513 en NL22.15515

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[Naam 1], verzoeker, V-nummer: [Nummer 1], en

[Naam 2], verzoekster, V-nummer: [Nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. S.L. Soedamah),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 11 juli 2022 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers om verlening van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zij alvast naar Nederland mogen reizen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekers stellen de Indiase nationaliteit te hebben en te zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] en [Geboortedatum 2].
2. Aan de verzoeken om een voorlopige voorziening hebben verzoekers het volgende ten grondslag gelegd. Aan hun moeder is wel een visum is toegekend dat geldig is van 13 juli 2022 tot en met 26 oktober 2022. Hun vader heeft al rechtmatig verblijf in Nederland. Verzoekers willen, met hun moeder, bij hun vader in Nederland verblijven om hier gezinsleven uit te oefenen. Volgens verzoekers zou hun moeder echter niet (langer) in Nederland kunnen verblijven als aan hen geen toegang tot Nederland wordt verleend, omdat zij dan na afloop van het visum zou moeten terugkeren naar India om voor hen te zorgen. Daarnaast wijzen verzoekers erop dat de behandeltermijn voor een visumaanvraag volgens het besluit van de Europese Commissie van 19 maart 2010, C(2010)1620, zo kort mogelijk moet zijn en slechts in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen langer mag zijn dan vijftien dagen, terwijl zij sinds hun afspraak op de ambassade op 11 mei 2022 al meer dan vijf maanden wachten.
3. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom de moeder van verzoekers zou moeten terugkeren om voor hen te zorgen en dat de behandeltermijn van vijftien dagen niet ziet op de bezwaarfase.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van de vereiste onverwijlde spoed. Verzoekers hebben erop gewezen dat aan hun moeder wel een visum is toegekend, dat geldig is tot en met 26 oktober 2022. Verzoekers hebben echter niet onderbouwd waarom hun moeder na afloop van dit visum niet (langer) bij hun vader in Nederland zou kunnen verblijven als aan hen nu geen toegang tot Nederland wordt verleend. Verzoekers zijn meerderjarig en kunnen daarom worden geacht om voor zichzelf te zorgen. Het is niet aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt in het geval van verzoekers niet opgaat. Het is dan ook niet gebleken dat de moeder van verzoekers rechten zou verliezen als de verzoeken niet worden toegewezen. De behandelduur van de aanvragen is onvoldoende aanleiding om in weerwil van het voorgaande alsnog onverwijlde spoed aan te nemen.
6. De conclusie is dat de verzoeken als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.