In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Poolse nationaliteit hebbende, was in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij geen rechtmatig verblijf had en er een risico bestond dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen het besluit van 11 oktober 2022 beroep ingesteld, waarbij zij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende.
Tijdens de zitting op 19 oktober 2022, waar eiseres via een beeldverbinding aanwezig was, heeft zij betwist dat de gronden voor de maatregel van bewaring juist waren. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres op de hoogte was van haar vertrekplicht en dat zij zich niet aan de voor haar geldende verplichtingen heeft gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat de staatssecretaris terecht een risico op onttrekking heeft aangenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een minder vergaande maatregel niet doeltreffend zou zijn en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.