ECLI:NL:RBDHA:2022:11237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.20569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Poolse nationaliteit hebbende, was in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij geen rechtmatig verblijf had en er een risico bestond dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen het besluit van 11 oktober 2022 beroep ingesteld, waarbij zij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende.

Tijdens de zitting op 19 oktober 2022, waar eiseres via een beeldverbinding aanwezig was, heeft zij betwist dat de gronden voor de maatregel van bewaring juist waren. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres op de hoogte was van haar vertrekplicht en dat zij zich niet aan de voor haar geldende verplichtingen heeft gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat de staatssecretaris terecht een risico op onttrekking heeft aangenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een minder vergaande maatregel niet doeltreffend zou zijn en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20569

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen via een beeldverbinding, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A.M. Schellings-Turowiecka. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben. Zij heeft geen rechtmatig verblijf en kon daarom op grond van artikel 59 van de Vw in vreemdelingenbewaring worden gesteld.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware grond [1] vermeld dat eiseres:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Verweerder heeft de lichte grond 4e ter zitting laten vallen.
4. Eiseres betwist alle gronden. Voor wat betreft zware grond 3c stelt eiseres dat zij pas op de datum van inbewaringstelling op de hoogte is geraakt van het besluit (op bezwaar) van 30 maart 2022 waarin is vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad en waarin haar is opgedragen te vertrekken uit Nederland. Van haar toenmalige bewindvoerder heeft eiseres eerder niets vernomen over dit besluit, zo stelt zij.
5. Zoals is overwogen in het besluit van 30 maart 2022 heeft eiseres met hulp van haar gemachtigde bezwaar gemaakt tegen haar vertrekplicht zoals deze volgt uit het primaire besluit van 3 november 2021. Eiseres moet daarom (geacht worden) hiervan op de hoogte (te) zijn geweest. Nu eiseres daaraan niet uit eigen beweging binnen de gestelde termijn gevolg heeft gegeven, is zware grond 3c feitelijk juist.
6. Gelet op wat onder 5. is overwogen volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat lichte grond 4a niet aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd omdat zij geen mededeling kon doen van haar aanwezigheid aan de Korpschef vanwege haar onrechtmatige verblijf. Verweerder heeft in de maatregel op juiste wijze gemotiveerd dat eiseres zich aan het toezicht heeft onttrokken door zich niet te melden en dat zij hiermee haar terugkeer ontwijkt of belemmert.
7. Alleen al op de gronden 3c en 4a heeft verweerder terecht een risico op onttrekking aangenomen.
8. Verweerder heeft overwogen dat een minder vergaande maatregel niet doeltreffend is toe te passen, gelet op het onttrekkingsrisico. Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat een lichter middel is aangewezen omdat zij beschikt over een vast woonadres. Immers is terecht gesteld dat eiseres juist niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. Zij stelt weliswaar te wonen bij haar vriend in Roosendaal, maar zij is niet ingeschreven in de BRP. [3] Voor zover zij in verband met de vraag naar een lichter middel daarnaast stelt dat zij kinderen in Nederland heeft, is dat niet van betekenis, nu zij ook heeft verklaard geen persoonlijk contact met hen te onderhouden.
9. De maatregel is dan ook rechtmatig.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Basisregistratie Personen.