ECLI:NL:RBDHA:2022:11234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
21/3141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, had beroep ingesteld tegen een besluit van 29 april 2021. Tevens verzocht verzoeker de voorzieningenrechter om te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat het eerder door verzoeker ingediende beroep, in een andere zaak (UTR 21/3140), reeds niet-ontvankelijk was verklaard. Hierdoor was er geen grond meer voor het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien er geen ontvankelijk beroep was waartegen een voorlopige voorziening kon worden verleend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3141

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 februari 2022 in de zaak van

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.E. Martis),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld gemaakt tegen verweerders besluit van 29 april 2021.
Verzoeker heeft voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het
beroep is beslist.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Bij uitspraak van 14 december 2021 (in de zaak UTR 21/3140) heeft de rechtbank het hiervoor genoemde door verzoeker ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om voorlopige voorziening af. Omdat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, is namelijk geen voorlopige voorziening meer nodig. Het verzoek is kennelijk ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 22 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.