ECLI:NL:RBDHA:2022:11228
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing over asielaanvragen van Syrische statushouders met betrekking tot Cyprus en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.2137 en NL22.2139, waarin twee Syrische statushouders in beroep gingen tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De eisers, die in Nederland verblijven, voerden aan dat Cyprus niet in staat is om hen de nodige bescherming en voorzieningen te bieden, en dat zij een reëel risico lopen op schending van hun fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus.
De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de Nederlandse autoriteiten mogen aannemen dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eisers hebben niet voldoende bewijs geleverd dat Cyprus deze verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Cyprus, hoewel uitdagend, niet zodanig is dat het vertrouwen in de Cypriotische autoriteiten onterecht is. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een reëel risico lopen op schending van hun rechten en dat hun beroep ongegrond is.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 maart 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.