ECLI:NL:RBDHA:2022:11228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.2137 en NL22.2139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over asielaanvragen van Syrische statushouders met betrekking tot Cyprus en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.2137 en NL22.2139, waarin twee Syrische statushouders in beroep gingen tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De eisers, die in Nederland verblijven, voerden aan dat Cyprus niet in staat is om hen de nodige bescherming en voorzieningen te bieden, en dat zij een reëel risico lopen op schending van hun fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus.

De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de Nederlandse autoriteiten mogen aannemen dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eisers hebben niet voldoende bewijs geleverd dat Cyprus deze verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Cyprus, hoewel uitdagend, niet zodanig is dat het vertrouwen in de Cypriotische autoriteiten onterecht is. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een reëel risico lopen op schending van hun rechten en dat hun beroep ongegrond is.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 maart 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.2137 en NL22.2139
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser 1] en [eiser 2]eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. D. Aygur), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluiten van 3 februari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de zaken NL22.2138 en NL22.2140, op 22 februari 2022 plaatsgevonden. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op [geboortedatum 1] 1980 respectievelijk [geboortedatum 2] 1989 en hebben de Syrische nationaliteit. Eisers hebben twee minderjarige kinderen. Eisers komen volgens verweerder niet in aanmerking voor asiel, omdat zij internationale bescherming genieten in Cyprus en er vanuit kan worden gegaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt.
Huisvesting en sociale voorzieningen in Cyprus
2. Eisers zijn het niet eens met deze beslissing en voeren aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie omtrent huisvesting voor statushouders in Cyprus. Er is namelijk in Cyprus geen regeling om statushouders van woonruimte te voorzien. Statushouders moeten zelfstandig woonruimte op de particuliere markt vinden. Door de sterke stijging van huurprijzen is dit moeilijk te vinden en duurt het lang voordat een statushouder uit een opvangcentrum kan vertrekken. Statushouders kunnen
een aanvraag voor het nationale Stelsel voor een Gegarandeerd Minimuminkomen (GMI) doen, ze krijgen dan € 480,- per maand. Het daarbij horende onderzoek duurt op dit moment echter twaalf maanden. In de tussentijd kunnen eisers een beroep doen op een noodtegemoetkoming. Deze tegemoetkomen is zeer beperkt, het bedrag voor één persoon is
€ 100,- tot € 150,- per maand en voor een gezin is dit € 150,- tot € 280,- euro per maand. Daarnaast duurt de aanvraag voor deze noodtegemoetkoming ongeveer één tot twee weken en moet deze elke maand opnieuw worden gedaan. Voor een éénpersoonshuishouden is de officiële armoedegrens € 835,- euro per maand. De tegemoetkoming die eisers kunnen krijgen ligt dus ver onder deze grens. Verder voeren eisers aan dat zij als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Zij hebben minderjarige kinderen die verzekerd moeten worden van goede zorg, huisvesting en bescherming. De kosten voor de gebroken tanden van de jongste zoon van eisers en de kosten voor de diëtiste van de oudste zoon van eisers is voor eisers onbetaalbaar, waardoor de kinderen niet de juiste zorg krijgen. Verweerder heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Cyprus de verdragsverplichtingen naleeft op grond van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), dat gelijkstaat aan artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Cyprus die verdragsverplichtingen niet nakomt en dat zij een reëel risico lopen op schending van hun fundamentele rechten. Eisers zijn hierin niet geslaagd.
4. Uit wat eisers aanvoeren blijkt dat het in Cyprus moeilijk kan zijn om een woning te vinden, maar ook dat de overheid wel steun biedt. Statushouders hebben ook aanspraak op geldelijke bijdragen, waaronder in elk geval de noodvoorziening. Verder blijkt uit het aanmeldgehoor van 31 januari 2022 dat eisers gebruik hebben kunnen maken van basiszorg in Cyprus. Alleen specialistische zorg, zoals de kosten voor de gebroken tanden en de diëtiste, moeten zij zelf betalen. Dit betekent echter niet dat Cyprus hiermee haar verdragsverplichtingen niet nakomt. Als dit bij terugkeer naar Cyprus anders zou zijn, wat eisers niet hebben onderbouwd, dan mag van hen worden verwacht dat zij zich tot de Cypriotische autoriteiten wenden om hun rechten te effectueren. Niet is gebleken dat dit niet kan. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt mogen stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus niet opgaat. Deze beroepsgrond slaagt niet. Gezien de bijstand en ondersteuning die eisers in Cyprus van de autoriteiten hebben ontvangen is niet aannemelijk dat zij een risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest. Het beroep op het arrest Ibrahim slaagt dan ook niet.
Status in Cyprus
5. Eisers voeren verder aan dat de status van statushouders wordt ingetrokken als zij zes maanden in het buitenland verblijven en geen poging hebben gedaan om hun verlopen status te vernieuwen of contact daarover te zoeken. Hiervoor verwijzen eisers naar het landenbeleid van VluchtelingenWerk Nederland.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Eisers zijn sinds 3 januari 2022 in Nederland. Er zijn dus nog geen zes maanden verstreken. Reeds hierom slaagt dit onderdeel van het beroep niet. Daarnaast hebben eisers ook geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij geen
internationale bescherming meer hebben in Cyprus. Verweerder mocht er daarom vanuit gegaan dat eisers internationale bescherming genieten in Cyprus. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.