ECLI:NL:RBDHA:2022:11223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16896 en NL22.16892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en beëindiging verblijf van vreemdeling met Poolse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een Poolse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had op 24 augustus 2022 een bewaringsmaatregel opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder op 12 juni 2022 zijn verblijf in Nederland beëindigd, maar keerde terug naar Nederland zonder de juiste documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, zoals vereist door het arrest F.S. van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de bewaringsmaatregel, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende gemotiveerd waren. Eiser voerde aan dat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot een andere uitkomst. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.16896 en NL22.16892
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Eiser heeft daarnaast beroep ingesteld tegen de ophouding (NL22.16892).
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B.K. Stappers Karpinska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [1985] .
Beroep tegen de ophouding
2. Volgens vaste jurisprudentie1 staat bij een beroep tegen een bewaringsmaatregel, indien geen sprake is van feitelijke onderbrekingen, ook het gehele voortraject vanaf de staandehouding ter beoordeling. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van dergelijke feitelijke onderbrekingen, zodat alle door eiser aangevoerde gronden in het beroep tegen de ophouding, ook in het beroep tegen de later
1. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 juni 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AG9341.
opgelegde bewaringsmaatregel kunnen worden aangevoerd. De rechtbank zal daarom beide beroepen aanmerken als één beroep gericht tegen de bewaringsmaatregel.
Vrije termijn
3. Eiser voert aan dat hij op 12 juni 2022 is overgedragen aan Polen. Eiser is daarna teruggekeerd naar Nederland en toen is zijn vrije termijn opnieuw aangevangen. Hij heeft zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigd, als bedoeld in het arrest F.S.2
4. De rechtbank overweegt als volgt. De vraag of eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigd, moet worden beoordeeld aan de hand van het arrest
F.S. In dit arrest onderzoekt het HvJEU in de punten 64 tot en met 80 eerst of een burger van de Unie met alleen fysiek vertrek uit een lidstaat volledig heeft voldaan aan een door die lidstaat ten aanzien van hem genomen besluit tot verwijdering als bedoeld in artikel 15 van de Verblijfsrichtlijn. Volgens het HvJEU volstaat alleen fysiek vertrek niet: een burger van de Unie moet zijn verblijf daadwerkelijk en effectief hebben beëindigd zodat bij een terugkeer naar die lidstaat zijn verblijf in werkelijkheid geen voorzetting is van zijn eerdere verblijf in deze lidstaat (punt 81). Of de burger van de Unie zijn verblijf in een lidstaat daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd moet volgens het HvJEU worden nagegaan aan de hand van een algehele beoordeling van alle omstandigheden (punt 82).
5. Bij deze beoordeling zijn volgens het HvJEU de volgende elementen van belang:
6. de duur van de periode dat de burger van de Unie heeft verbleven buiten het grondgebied van de lidstaat die over hem een besluit tot verwijdering heeft genomen (punt 90);
- elementen waaruit blijkt dat de banden tussen de burger van de Unie en de lidstaat die over hem een besluit tot verwijdering heeft genomen zijn verbroken (punt 91). Hierbij kunnen met name een verzoek om schrapping uit een bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst of van een overeenkomst voor de levering van openbare diensten, zoals water of elektriciteit, een verhuizing, de uitschrijving bij een dienst voor arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van die Unieburger in die lidstaat veronderstellen, in bepaalde zin relevant zijn.
- ieder element over de duur van de periode dat de burger van de Unie buiten het grondgebied van de lidstaat die over hem een besluit tot verwijdering heeft genomen, heeft verbleven dat duidelijkheid kan verschaffen over de vraag of die burger daadwerkelijk buiten dat grondgebied heeft verbleven. Bij een verblijf dat op artikel 7, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn was gebaseerd moet rekening worden gehouden met aanwijzingen waaruit volgt dat die burger in die periode het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht (punt 93).
6. Vast staat dat eiser op 12 juni 2022 is overgedragen aan Polen. Uit het dossier volgt dat eiser verschillende data of periodes heeft genoemd wanneer hij zou zijn teruggekeerd naar Nederland. Op 24 augustus 2022 heeft eiser in het gehoor voor de inbewaringstelling verklaard dat hij pas een paar dagen in Nederland is. Ook op 24 augustus 2022 heeft eiser in het proces-verbaal van verhoor verklaard dat hij op 28 juli 2022 naar Nederland is gekomen. In hetzelfde verhoor heeft eiser verklaard dat hij tot 6 weken geleden voor het laatst heeft
2 arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), van 22 juni 2021, C-719/19, F.S.
gewerkt in Nederland. Het is de rechtbank daarom niet duidelijk wanneer eiser naar Nederland is gekomen. Daardoor is ook niet duidelijk hoe lang eiser in Polen is geweest.
7. Het proces-verbaal van verhoor van 24 augustus 2022 bevat de volgende verklaringen:
“V: Heeft u momenteel werk?
A: Nee, maar zodra ik hier weg kan ga ik mijn werk hervatten. Ik heb 6 weken geleden voor
het laatst gewerkt als heftruckchauffeur.” (…)

V: Om welke reden is dit werk beëindigd?
A: Ik heb zelf ontslag genomen omdat ik documenten moest regelen in Polen en tegelijkertijd ben ik met de politie in aanraking gekomen.
V: Heeft u zich laten registreren als werkzoekende? Zo ja waar en bij wie?
A: Nee, maar ik ben verzekerd dat ik terug kan gaan naar mijn vorige baan. Ik heb daar kennissen.
8. Het gehoor voor de inbewaringstelling van 24 augustus 2022 bevat de volgende verklaringen:

V: Uw rechtmatig verblijf in Nederland is eerder per beschikking beëindigd, u zorgt voor overlast en komt regelmatig met de politie in aanraking voor overtredingen en misdrijven. Bovendien lijkt het u hier in Nederland niet echt heel goed af te gaan. Wat kunt u hierop zeggen?
A: Dit klopt, maar ik wil blijf hier terugkomen.. want ik wil hier hulp krijgen voor mijn steekwondproblemen.
(…)

V: Waarom bent u teruggekomen in Nederland?
A: Ik heb niets in Polen. Ik heb geprobeerd om daar hulp te krijgen in het ziekenhuis, maar de wachtlijst was echt te lang. Ik ben al sinds 2005 in Nederland en ik kan mij ook niet meer aarden in Polen. Ik ben ook hier in Nederland neergestoken, maar ik had toen nooit hulp ervoor gekregen. Dat wil ik nu wel, want iedere keer dat ik geholpen zou worden, gebeurde het niet in Nederland. Ik werd iedere keer niet geholpen en ik ben het wel zat.
9. Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat eiser in Polen niets heeft opgebouwd en dat hij ook niet bereid is om daar iets op te bouwen. Eiser wil eerst in Nederland een medische behandeling krijgen, anders blijft hij naar Nederland terugkeren. Ook heeft eiser verklaard terug te kunnen naar zijn vorige baan in Nederland. Eiser heeft verder weinig informatie verstrekt over zijn tijd in Polen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier niet dat eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, zoals bedoeld in het arrest F.S. Als gevolg hiervan is het besluit van 28 september 2020 nog steeds van kracht en heeft eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland. De vrije termijn is daarom niet opnieuw aangevangen. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring.
10. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Ter zitting heeft verweerder zware grond 3b en de lichte grond 4e laten vallen.
Eiser betwist alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Ten aanzien van de zware gronden 3a en 3c en de lichte grond 4a voert eiser aan dat deze niet aan hem kunnen worden tegengeworpen omdat hij - samengevat - in zijn vrije termijn in Nederland verblijft. Ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d voert eiser aan dat deze onterecht aan hem zijn tegengeworpen. Eiser heeft ongeveer honderd euro contant geld, maar hij heeft ook een bankrekening waar € 1.500,- op staat. Daarnaast woont eiser op [adres] in [woonplaats] , waar hij ook huur voor betaalt. Dit heeft verweerder niet onderkend.
11. De rechtbank overweegt als volgt. De zware gronden 3a en 3c zijn terecht aan eiser tegengeworpen. Eiser verblijft niet in zijn vrije termijn in Nederland, dus voor hem golden de reguliere voorschriften voor inreis. Hier heeft hij zich niet aan gehouden. Omdat eisers verblijf niet daadwerkelijk en effectief is beëindigd, moet ook worden geconcludeerd dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn vertrekplicht. Die vertrekplicht is aan hem opgelegd bij het besluit van 28 september 2020 (uitgereikt op 2 december 2020), waarin verweerder heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De feitelijke juistheid van deze gronden is voldoende gemotiveerd, en deze zijn reeds voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
12. De lichte grond 4a is ook terecht aan eiser tegengeworpen: eiser heeft geen melding gedaan bij de Korpschef van zijn illegaal verblijf. De feitelijke juistheid van deze grond en het risico op onttrekking dat daaruit volgt, is voldoende gemotiveerd. In het proces-verbaal van verhoor van 24 augustus 2022 valt te lezen dat eiser een vast adres heeft en, naast ongeveer honderd euro contant, een bankrekening waar € 1.500,- op staat. Hier heeft verweerder niet op gemotiveerd in het bestreden besluit. De lichte gronden 4c en 4d heeft verweerder daarom onvoldoende gemotiveerd.
13. De zware gronden 3a en 3c en lichte grond 4a zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en daarmee is het significante risico dat eiser zich aan de overdracht zal onttrekken gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreken M122
14. Eiser voert aan dat de aanzegging van vrijheidsbeneming, het formulier M-122, niet aan hem is uitgereikt. In het gehoor is later gezegd dat dit wel aan hem is uitgereikt, terwijl dit niet het geval is. Dit is een gebrek in de fase van de ophouding, wat moet doorwerken in maatregel van bewaring.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Door het niet uitreiken van het formulier M-122 is er sprake van een gebrek in het voortraject. Dit leidt tot een belangenafweging. In casu valt deze in voordeel van verweerder uit. Hierbij wijst de rechtbank op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, in het bijzonder dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn vertrekplicht. Daarnaast heeft eiser meerdere strafrechtelijke antecedenten. Uit de mededelingen van eiser blijkt ook dat hij zich niet aan zijn vertrekplicht zal houden. Verweerders belang bij het voortduren van de maatregel van bewaring weegt daarom zwaarder dan eisers belang bij onmiddellijke beëindiging daarvan. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
16. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gehandeld.
17. De rechtbank overweegt als volgt. Vanaf het moment van opleggen van de maatregel van bewaring heeft verweerder verschillende uitzettingshandelingen verricht. Op 26 augustus 2022 heeft verweerder het Openbaar Ministerie geïnformeerd over de overdracht. Op 29 augustus 2022 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op 30 augustus 2022 is een overnameverzoek gestuurd aan de Poolse autoriteiten en op dezelfde dag is van hen een akkoord binnengekomen. Op 31 augustus 2022 is een vlucht aangevraagd. Verweerder heeft hiermee voldoende voortvarend gehandeld. Daarnaast heeft eiser niet aan kunnen geven wanneer verweerder niet voortvarend gehandeld zou hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat de rechtbank toe is gekomen aan een belangenafweging. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 september 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die over de ophouding gaat, staat geen hoger beroep open. Tegen deze uitspraak, voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen
één week na de dag van bekendmaking.