ECLI:NL:RBDHA:2022:11220
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De staatssecretaris beriep zich op de Dublin-regeling, waarbij Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de overdracht naar Spanje zou worden opgeschort totdat op het beroep was beslist.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de asielprocedure in Spanje niet voldoet aan de eisen van het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de Nederlandse autoriteiten mogen vertrouwen op de naleving van de verplichtingen door andere lidstaten. De eiser heeft geen bewijs geleverd dat de situatie in Spanje zodanig is dat hij daar een onmenselijke behandeling zou ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en verklaarde het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak.