ECLI:NL:RBDHA:2022:11220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16252 en NL22.16253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De staatssecretaris beriep zich op de Dublin-regeling, waarbij Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de overdracht naar Spanje zou worden opgeschort totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de asielprocedure in Spanje niet voldoet aan de eisen van het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de Nederlandse autoriteiten mogen vertrouwen op de naleving van de verplichtingen door andere lidstaten. De eiser heeft geen bewijs geleverd dat de situatie in Spanje zodanig is dat hij daar een onmenselijke behandeling zou ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en verklaarde het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.16252 en NL22.16253
uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiser en verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.J.A. Hendriks),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat
de overdracht achterwege blijft, tot op het beroep is beslist.

Overwegingen

Geen zitting
1. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond [1] . Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1996.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Spanje verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. [2]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser meent dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Spanje. Er werd in Spanje geen fatsoenlijke opvang geboden, enkel noodhulp door het Rode Kruis. Ook is hem zonder asielprocedure een bevel opgelegd Spanje te verlaten. Na terugkeer zal hij geen opvang of rechtshulp meer krijgen in Spanje, zodat hem daar een onmenselijke behandeling te wachten staat. Verder had het feit dat zijn broer wel in Nederland een asielprocedure heeft lopen, ertoe moeten leiden dat eisers aanvraag ook in behandeling werd genomen. Verweerder heeft geen deugdelijke motivering gegeven voor dit verschil in behandeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht naar Spanje een risico loopt op een behandeling in strijd is artikel 4 van het Handvest.
5.1.
Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Spanje niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Daarbij is van belang dat eiser in Spanje geen asielaanvraag heeft ingediend, zodat hij niet uit eigen ervaring kan verklaren hoe de asielprocedure en de asielopvang in Spanje is ingericht. Eiser heeft zijn stellingen ook niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat indien zich problemen zouden voordoen in Spanje, eiser daarover zijn beklag kan doen bij de (hogere) Spaanse autoriteiten dan wel de geëigende instanties aldaar.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser -los van de vraag of dit ertoe zou moeten leiden dat verweerder eisers asielaanvraag in behandeling zou moeten nemen- onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie van de broer van eiser geheel gelijk is aan de situatie van eiser. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat van afhankelijkheid tussen eiser en zijn broer niet is gebleken. In wat eiser heeft aangevoerd hoeft verweerder dan ook geen aanleiding te zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
Conclusie
6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen de uitspraak kan – voor zover daarin op het beroep is beslist – verzet worden gedaan bij deze rechtbank. Dit moet binnen zes weken na de dag van bekendmaking gebeuren. Wie verzet doet kan daarbij aangeven over het verzet gehoord te willen worden [3] .

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Zie artikel 8:55 van de Awb.