ECLI:NL:RBDHA:2022:11217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16391 en NL22.16392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 22 augustus 2022, hield in dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreest voor vervolging en ernstige schade bij terugkeer naar Algerije.

De rechtbank heeft overwogen dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er in Zwitserland sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure die zouden leiden tot een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast en geoordeeld dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat klagen bij de Zwitserse autoriteiten onmogelijk of zinloos is, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de garantie van Zwitserland om de asielaanvraag in behandeling te nemen voldoende is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser aan Zwitserland onevenredig hard zou zijn. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier, en is openbaar gemaakt op 8 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.16391 en NL22.16392

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser en verzoeker] , eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Geen zitting
1. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond [1] . Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1986.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Zwitserland verantwoordelijk voor de behandeling daarvan [2] .
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert aan dat terugkeer in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] . Nu zijn asielaanvraag in Zwitserland al eerder is afgewezen, zal zijn nieuwe aanvraag zonder formele beslissing wederom worden afgewezen. Hij zal worden teruggestuurd naar Algerije, waar hij vreest voor vervolging en ernstige schade. Er is daarom sprake van een indirect risico op refoulement. Gelet hierop dient verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder mag er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit gaan dat Zwitserland haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat asielzoekers een reëel risico zullen lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. Daar is eiser niet in geslaagd.
5.1.
Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het vertrouwensbeginsel ook van toepassing is op Zwitserland. [4] Verweerder heeft ten aanzien van de verwijzing van eiser naar de AIDA rapporten zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze niet leiden tot een ander oordeel, nu deze rapporten verouderd zijn en niet kunnen leiden tot de conclusie dat in Zwitserland sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, indien en voor zover Zwitserland zich niet zou houden aan internationale verdragsverplichtingen, verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser zich hierover dient te beklagen bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Het is niet gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat Zwitserland met het claimakkoord garandeert dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect refoulement omdat eiser vreest naar zijn land van herkomst te zullen worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
5.3.
Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. Verweerder heeft in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Zwitserland van een onevenredige hardheid getuigt.
Conclusie
6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen de uitspraak kan – voor zover daarin op het beroep is beslist – verzet worden gedaan bij deze rechtbank. Dit moet binnen zes weken na de dag van bekendmaking gebeuren. Wie verzet doet kan daarbij aangeven over het verzet gehoord te willen worden [5] .

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 20, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
5.Zie artikel 8:55 van de Awb.