ECLI:NL:RBDHA:2022:11217
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 22 augustus 2022, hield in dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreest voor vervolging en ernstige schade bij terugkeer naar Algerije.
De rechtbank heeft overwogen dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er in Zwitserland sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure die zouden leiden tot een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast en geoordeeld dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat klagen bij de Zwitserse autoriteiten onmogelijk of zinloos is, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de garantie van Zwitserland om de asielaanvraag in behandeling te nemen voldoende is.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser aan Zwitserland onevenredig hard zou zijn. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier, en is openbaar gemaakt op 8 november 2022.