ECLI:NL:RBDHA:2022:11211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 22/579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring wegens ernstige bedreiging voor de samenleving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de beëindiging van het verblijfsrecht van eiser, een Poolse nationaliteit houder, en zijn ongewenstverklaring. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 augustus 2021 besloten om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen, omdat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Dit besluit werd door eiser bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. Eiser had herhaaldelijk misdrijven gepleegd, waaronder winkeldiefstallen en inbraken, en zijn gedrag werd als een ernstige bedreiging voor de openbare orde beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Eiser had aangevoerd dat zijn recente misdrijven geen ernstige bedreiging meer vormden en dat er geen bewijs was van zijn activiteiten op de arbeidsmarkt. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de staatssecretaris voldoende feiten en omstandigheden had betrokken in de belangenafweging. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Procesverloop

Bij brief van 10 maart 2021 is aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om zijn verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren.
Bij besluit van 9 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsrecht beëindigd en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 13 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Poolse nationaliteit. Verweerder heeft het EU-verblijfsrecht van eiser beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat van eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat. [1] Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiser herhaaldelijk is veroordeeld voor misdrijven. Daarbij is geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM [2] .
Wat voert eiser aan in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De meest recente gepleegde misdrijven leveren geen ernstige bedreiging meer op. De impact van een winkeldiefstal is anders dan van een woninginbraak. Verweerder had ter onderbouwing van de actuele dreiging geen acht mogen slaan op het vonnis van 30 juli 2021 en het reclasseringsrapport, nu deze stukken pas voor het eerst in het bestreden besluit worden betrokken. Verder had verweerder zich niet op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake is van activiteiten op de arbeidsmarkt, terwijl er geen uitdraai van het Suwinet aan het dossier is toegevoegd. Verweerder had dan in ieder geval moeten horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Gevaar voor de openbare orde
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Eiser is in het verleden herhaaldelijk veroordeeld voor misdrijven, waaronder winkeldiefstallen, diefstal met geweld, witwassen, diefstal door middel van braak, steekwapenbezit en twee inbraken in kelderboxen. Dat het hierbij gaat om een ernstige dreiging volgt onder meer uit het vonnis van 4 september 2018, waarin de strafrechter constateert dat de woninginbraak door eiser een ‘ernstige breuk betekent op de levenssfeer van bewoners’. Daarnaast blijkt de ernst van het gedrag van eiser uit de grote hoeveelheid strafbare feiten die hij heeft gepleegd. Eiser is sinds 2018 voor negen misdrijven in totaal voor ruim elf maanden gevangenisstraf opgelegd (onherroepelijk). Bij vonnis van 30 juli 2021 is aan eiser een ISD-maatregel opgelegd. De strafrechter constateert in het vonnis dat uit de rapportages van de reclassering blijkt dat alle leefgebieden van eiser criminogeen zijn. Eiser heeft geen vast adres, geen inkomen en geen netwerk. Eiser komt zowel in Nederland als in Engeland steeds met justitie in aanraking, mede als gevolg van zijn verslaving aan cocaïne en heroïne. Het recidiverisico is ‘zeer hoog’. Hiermee is ook aan het vereiste ‘actuele dreiging’ voldaan.
3.1.
Het betoog van eiser dat verweerder het vonnis van 30 juli 2021 en het reclasseringsrapport niet bij het bestreden besluit mocht betrekken nu deze stukken niet in het primaire besluit worden genoemd, volgt de rechtbank niet. Het bestreden besluit vormt een volledige heroverweging van het primaire besluit. [3] Dit betekent dat verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt dat eisers gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt, in het bestreden besluit met extra stukken heeft mogen onderbouwen. Zoals verweerder ter zitting heeft betoogd was eiser zelf ook bekend met het vonnis en de daarin opgelegde ISD-maatregel. Bovendien waren er los van deze uitspraak voldoende andere feiten die tot hetzelfde oordeel zouden leiden. Tot slot maakt, anders dan eiser meent, het feit dat verweerder niet eerder is overgegaan tot intrekking van de verblijfsvergunning, niet dat de verblijfsvergunning alsnog kan worden ingetrokken.
Artikel 8 van het EVRM
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM (privéleven) alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Dat verweerder geen uitdraai van het Suwinet bij het dossier heeft gevoegd, maakt dit niet anders, nu het in eerste instantie aan eiser is om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die in het kader van de belangenafweging in zijn voordeel moeten worden uitgelegd. Weliswaar stelt eiser op zitting dat hij in de bouw heeft gewerkt, maar niet is gebleken dat hij legaal werkzaam is geweest, nu hij niet ingeschreven heeft gestaan op een woonadres.
Hoorplicht
5. De rechtbank overweegt dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb [4] mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Uit hetgeen eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht is niet gebleken dat aan dit criterium niet is voldaan. Het feit dat de ISD-maatregel in het bestreden besluit is betrokken maakt het voorgaande niet anders, gelet op hetgeen is overwogen onder punt 3.1. Gelet daarop was er redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2021:863.
4.Algemene wet bestuursrecht.