ECLI:NL:RBDHA:2022:11202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/6325 en 21/4924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor Turkse werknemer op basis van standstillbepaling en voorwaarden arbeid in loondienst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier in verband met het verdrag tussen de EU en Turkije, specifiek voor het doel 'arbeid in loondienst'. De aanvraag werd echter afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen bewijs was dat hij aan de voorwaarden voor arbeid in loondienst voldeed. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser niet alleen op het ontbreken van een mvv kon worden afgewezen, maar dat ook inhoudelijke beoordeling op basis van de relevante wetgeving noodzakelijk was. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet kon aantonen dat hij een jaar of langer legaal in Nederland had gewerkt en dat hij niet beschikte over de benodigde tewerkstellingsvergunning. Eiser voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor Turkse werknemers om te voldoen aan specifieke voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en de toepassing van de standstillbepaling in het Associatieverdrag tussen de EU en Turkije.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/4924 en AWB 21/6325
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

In het besluit van 17 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier in verband met het verdrag tussen de EU en Turkije voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid in loondienst’ afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 25 oktober 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
2. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1981.
3. Op 23 april 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier in verband met het Associatieverdrag tussen de EU en Turkije voor bepaalde tijd voor het doel Arbeid in loondienst bij [werkgever] .
Besluitvorming verweerder
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en er geen aanleiding is om hem daarvan vrij te stellen. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden die horen bij het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ op grond van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije (hierna: Besluit 1/80). Op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 komt de Turkse werknemer in aanmerking voor voortzetting van zijn arbeid na één jaar ononderbroken legale arbeid op grond van een onomstreden verblijfsrecht in een lidstaat, als dezelfde werkgever voortgezette werkgelegenheid voor hem heeft. Eiser heeft nooit beschikt over een onbetwist verblijfsrecht, terwijl volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie het begrip ‘legale arbeid’ in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80 een stabiele en niet-voorlopige situatie op de arbeidsmarkt en daarmee het bestaan van een niet-omstreden of onbetwist verblijfsrecht veronderstelt.
5. Ook is niet gebleken dat eiser voldoet aan de voorwaarden die horen bij het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ (zoals bedoeld in artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit), omdat niet is gebleken dat ten behoeve van de beoogde werkzaamheden een tewerkstellingsvergunning is verleend en eiser evenmin is vrijgesteld van het vereiste om daarover te beschikken. In het bestreden besluit merkt verweerder hierover verder op dat eiser geen ingevulde en door hem ondertekende ‘Bijlage antecedentenverklaring’ heeft overgelegd, terwijl dat op grond van artikel 3.77, elfde lid, van het Vreemdelingenbesluit en artikel 3.25 van het Voorschrift Vreemdelingen wel moet. De verklaring is ondertekend door eisers gemachtigde.
Gronden beroep
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er alleen bij een onomstreden verblijfsrecht een beroep gedaan kan worden op artikel 13 van het Besluit 1/80. Ook bij een eerste toelating kan eiser daaraan rechten ontlenen. Op grond van het arrest Demir moet verweerder bij een Turkse onderdaan, die het voornemen heeft om arbeid in loondienst te verrichten, de aanvraag inhoudelijk beoordelen op grond van de regels die golden ten tijde van de inwerkingtreding van het Associatieverdrag EEG-Turkije. Eiser verwijst naar artikel 14 Besluit 1/80 en artikel 7 Besluit 2/76. Verder voert eiser aan dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden.
Verweerschrift
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld en niet enkel vanwege het niet voldoen aan het mvv-vereiste heeft afgewezen. De aanvraag van eiser betreft een eerste toelating, en omdat hij onder het toepassingsbereik valt van artikel 13 van Besluit 1/80 is de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 6 van Besluit 1/80 omdat dat enkel van toepassing is op Turkse werknemers die in Nederland een verblijfsvergunning hebben. Ook is niet gebleken dat eiser een jaar of langer in Nederland legaal arbeid heeft verricht in loondienst voor één werkgever. Hij kan dus geen rechten ontlenen aan artikel 6 van Besluit 1/80. Eiser voldoet ook niet aan de nationale voorwaarden voor het verrichten van arbeid in loondienst. Hij heeft geen tewerkstellingsvergunning en geen door hemzelf ondertekende ‘Bijlage antecedentenverklaring’ overgelegd, wat een zelfstandige afwijzingsgrond is. Volgens verweerder is de hoorplicht niet geschonden omdat op voorhand duidelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit.
Oordeel rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat eiser onder het toepassingsbereik van artikel 13 van Besluit 1/80 valt, omdat hij een Turkse onderdaan is die voornemens is om arbeid te verrichten. In dat artikel is een ‘standstillbepaling’ opgenomen, waaruit volgt dat geen nieuwe beperkingen mogen worden ingevoerd met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn. Een eerste toelating, zoals hier aan de orde, valt ook onder deze standstillbepaling. Omdat eiser onder het toepassingsbereik van artikel 13 van Besluit 1/80 valt, kan verweerder de aanvraag van eiser niet enkel vanwege het ontbreken van een mvv afwijzen. Eiser heeft ook verwezen naar artikel 7 van Besluit 2/76. Zoals ter zitting met verweerder besproken is dit is de voorganger van artikel 13 van Besluit 1/80 en heeft dit artikel dezelfde strekking.
9. Anders dan eiser meent, heeft verweerder de aanvraag niet enkel vanwege het ontbreken van een mvv afgewezen, maar heeft verweerder ook inhoudelijk beoordeeld of eiser op grond van artikel 6 van Besluit 1/80 of op nationale gronden in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Aan de hand daarvan is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiser niet op grond van artikel 6 van Besluit 1/80 in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning omdat hij niet een jaar of langer legaal arbeid heeft verricht in loondienst voor één werkgever. Eiser komt volgens verweerder ook niet op nationale gronden in aanmerking voor de gevraagde vergunning, omdat hij niet over een tewerkstellingsvergunning beschikt en bovendien geen ingevulde en door hem ondertekende ‘Bijlage antecedentenverklaring’ heeft overgelegd. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen dit standpunt van verweerder en de rechtbank ziet geen aanknopingspunten die erop wijzen dat verweerder dit standpunt ten onrechte heeft ingenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De beroepsgrond van eiser dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden slaagt evenmin. Verweerder heeft in dit geval mogen afzien van het horen van eiser in bezwaar. De beslissing om te horen moet worden genomen op basis van wat in bezwaar is aangevoerd. Uit het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is zoals bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.