ECLI:NL:RBDHA:2022:11202
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor Turkse werknemer op basis van standstillbepaling en voorwaarden arbeid in loondienst
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier in verband met het verdrag tussen de EU en Turkije, specifiek voor het doel 'arbeid in loondienst'. De aanvraag werd echter afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen bewijs was dat hij aan de voorwaarden voor arbeid in loondienst voldeed. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser niet alleen op het ontbreken van een mvv kon worden afgewezen, maar dat ook inhoudelijke beoordeling op basis van de relevante wetgeving noodzakelijk was. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet kon aantonen dat hij een jaar of langer legaal in Nederland had gewerkt en dat hij niet beschikte over de benodigde tewerkstellingsvergunning. Eiser voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor Turkse werknemers om te voldoen aan specifieke voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en de toepassing van de standstillbepaling in het Associatieverdrag tussen de EU en Turkije.