ECLI:NL:RBDHA:2022:11190
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot Dublin-overdracht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van het vreemdelingenrecht. Verzoeker, die met onbekende bestemming is vertrokken, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In een brief van 19 maart 2021 heeft de Staatssecretaris aan Italië meegedeeld dat de overdrachtstermijn tot 18 maanden is verlengd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, welke samen met een andere zaak (NL22.2098) op 24 februari 2022 is behandeld. Tijdens de zitting was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en er is gebruik gemaakt van telefonische tolken. De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris was eveneens aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.