ECLI:NL:RBDHA:2022:11189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.4100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 9 maart 2022 is genomen, beroep ingesteld. Dit besluit hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 21 maart 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte de feitelijke juistheid van enkele zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zware gronden voldoende gemotiveerd zijn en dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk meewerkt aan zijn overdracht naar Spanje, wat zijn argument dat de maatregel niet nodig was, ondermijnt.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 maart 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.4100
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. El Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond 3d betwist.
4. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met de toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft de feitelijke juistheid van deze gronden ook niet betwist. Deze twee zware gronden zijn ook voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de geschilpunten over de gronden van de maatregel van bewaring onbesproken.
Meewerken aan overdracht
5. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring niet nodig was, omdat hij zal meewerken aan zijn overdracht naar Spanje. In het gehoor voor inbewaringstelling van 9 maart 2022 heeft hij gezegd dat hij zal meewerken als hij zijn spullen terug krijgt. Dit is volgens eiser geen onbegrijpelijke voorwaarde voor zijn vertrek. Eiser ziet in dat zijn toekomst niet in Nederland ligt en wil vertrekken naar Spanje. Omdat eiser wil meewerken aan zijn overdracht had verweerder met een lichter middel moeten volstaan, aldus eiser.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft twee rugtassen met spullen, één van deze rugtassen bevindt zich in het asielzoekerscentrum in Drachten en de andere tas met spullen is bij een vriend van eiser. Nog afgezien van de vraag of het terugkrijgen van zijn spullen een redelijke voorwaarde is, is het naar het oordeel van de rechtbank de verantwoordelijkheid van eiser om ervoor te zorgen dat hij zijn spullen terug krijgt. Eiser is meerdere malen in bewaring gesteld en is tussendoor ook weer in vrijheid gesteld. In de periodes dat eiser in vrijheid is gesteld had hij actie kunnen ondernemen om zijn spullen terug te krijgen. Het is niet gebleken dat eiser dit heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er reeds daarom geen sprake van een aan overdracht meewerkende vreemdeling en had verweerder niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.