ECLI:NL:RBDHA:2022:11185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB-21_5017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake visum voor familiebezoek door eiseres uit Iran

In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse nationaliteit, op 14 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland voor familiebezoek. De aanvraag werd op 16 juni 2021 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat de doelstellingen en omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 13 augustus 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 22 november 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, werd het onderzoek geschorst om eiseres de kans te geven aanvullende informatie te verstrekken. Uiteindelijk is aan eiseres een visum verleend via een spoedprocedure, waarna zij in Nederland is aangekomen. Ondanks het verlenen van het visum, wenste eiseres dat de rechtbank uitspraak deed op haar beroep.

De rechtbank heeft overwogen dat, omdat eiseres inmiddels een visum heeft ontvangen, zij geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De gemachtigde van eiseres stelde dat het beroep onnodig was, aangezien het visum was verkregen door een nieuwe aanvraag. De verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, stelde dat de afgifte van het visum losstaat van de vraag of het beroep terecht was ingesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen feitelijke betekenis meer was aan het beroep, omdat eiseres niet in een gunstiger positie kon komen door de uitspraak. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd bepaald dat de proceskosten niet vergoed hoeven te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Iran, eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: J. Wieman).

Procesverloop

In het besluit van 16 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
In het besluit van 13 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 22 november 2021 met een Skypeverbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook was bij de zitting aanwezig [A] , de zus van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Met partijen is afgesproken dat verweerder op grond van die informatie zal bekijken of eiseres in aanmerking komt voor een visum en bepalen wat in dit geval dan de aangewezen weg is om te volgen: de informatie alsnog meenemen in deze beroepsprocedure of een spoedvisumaanvraag indienen.
Vervolgens is aan eiseres een visum is verleend in een spoedvisumprocedure. Inmiddels is zij in Nederland.
Zij heeft aangegeven dat zij het beroep niet intrekt en wil dat de rechtbank uitspraak doet op het beroep.
Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 14 juni 2021 verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf voor familiebezoek.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en het voornemen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld. [1] In het bestreden besluit heeft verweerder deze weigeringsgronden gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat eiseres een (potentiële) bedreiging is voor de volksgezondheid vanwege de COVID-19 (Corona) pandemie. [2] Verweerder heeft niet getoetst of eiseres aan de voorwaarden van één van de uitzonderingscategorieën op de geldende reisbeperkingen voldoet, omdat aan deze toetsing pas kan worden toegekomen als aan alle voorwaarden voor afgifte van een visum voor kort verblijf op grond van de Visumcode wordt voldaan.
Wat vindt eiseres in beroep?
2.1.
Eiseres is het niet eens met de weigering van het visum. Zij stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Zij voert aan dat is niet de eerste keer is dat zij voor een kort verblijf naar Nederland wenst te komen. Er is geen sprake van gewijzigde omstandigheden. Het doel van het verblijf is niet anders ten opzichte van de vorige aanvragen. Eiseres geeft aan dat de reden waarom eiseres in tegenstelling tot haar vorige familiebezoek naar Keulen vliegt in plaats van naar Schiphol Amsterdam is dat Iran Air niet meer op Schiphol vliegt. Keulen bleek de dichtstbijzijnde mogelijkheid te zijn. Eiseres zal nu gebruik maken van een rechtstreekse vlucht met Qatar Airways of Turkish Airlines.
2.2.
Verder stelt zij dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord. Verweerder is op de hoogte van de dringendheid van de situatie. Zij wijst op de brief van de huisarts van haar moeder. Haar moeder is ziek en de situatie verslechterd met de dag. Haar moeder is 83 jaar oud en heeft naast psychische problemen, Parkinson, Alzheimer en zenuwpijnen. Eiseres wil snel naar Nederland komen om haar moeder nog te zien voordat het te laat is. Dat verweerder haar niet heeft gehoord en niet in de gelegenheid heeft gesteld haar reis van Keulen naar Nederland te verduidelijken, is volgens eiseres in strijd met de zorgvuldigheid en getuigt van onverschilligheid.
2.3.
Eiseres benadrukt dat zij niet in Nederland wil wonen. Zij heeft een sociale en economische binding met Iran. Zij heeft jaren in dat land gewerkt en heeft er meerdere familieleden, vrienden en kennissen. Zij heeft een eigen woning waarvoor zij geen kosten heeft en ontvangt een pensioen. Deze binding was bij de vorige aanvragen voldoende om in 2016 en 2019 een visum kort verblijf te verlenen om haar moeder en zus te bezoeken.
Eiseres geeft aan dat zij bereid is zich na terugkeer in Iran te melden bij de Nederlandse ambassade in Teheran.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
Omdat aan eiseres inmiddels een visum is verleend, ziet de rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres (nog) procesbelang heeft.
3.2.
De gemachtigde van eiseres heeft in dat kader aangegeven dat eiseres onnodig beroep heeft moeten instellen. Eiseres heeft namelijk een visum gekregen door een nieuwe aanvraag te doen. Verweerder had haar zus kunnen horen of nadere informatie kunnen opvragen.
3.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de afgifte van een visum voor kort verblijf, door het opstarten van een separate spoedvisumprocedure in de beroepsfase, los staat van de vraag of het instellen van beroep terecht was. Verweerder geeft aan in deze beroepsprocedure mee te hebben gedacht aan een praktische oplossing voor eiseres en heeft na de zitting contact gelegd met gemachtigde van eiseres om een spoedvisumprocedure op te starten. Dit heeft geleid tot afgifte van een spoedvisum voor kort verblijf waarmee eiseres Nederland is ingereisd. Verweerder vindt dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen en wijst erop dat de medische omstandigheden van de moeder van eiseres pas na het bestreden besluit verslechterd zijn en dat het ex tunc toetsingskader van toepassing is. De verslechterde medische omstandigheden van de moeder van eiseres, en de in de spoedvisumprocedure overgelegde documenten, hebben ten grondslag gelegen aan de afgifte van het spoedvisum.
3.4.
Verweerder wijst er ook op dat de mogelijkheid voor spoedvisumprocedure altijd open heeft gestaan voor eiseres. Dus ook los van de beroepsprocedure. Informatie over de spoedvisumprocedure en voor welke situaties deze bedoeld is, staat op de website van de IND en was dan ook beschikbaar voor eiseres. Ten overvloede merkt verweerder nog op dat eiseres inmiddels asiel heeft aangevraagd in Nederland.
3.5.
Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [3] is de bestuursrechter alleen gehouden een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan te behandelen als de indiener van het beroep een actueel en reëel belang heeft. Dat wil zeggen dat het resultaat dat die indiener met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet gehouden uitspraak te doen uitsluitend vanwege het principiële karakter ervan.
3.6.
Omdat aan eiseres een visum is verstrekt, heeft het beroep geen feitelijke betekenis meer in die zin dat zij hierdoor niet in een gunstiger positie kan geraken. Uit het betoog van eiseres dat zij onnodig beroep heeft moeten instellen, blijkt niet dat een uitspraak op het beroep voor haar feitelijk van betekenis is. Er kan zoals gezegd geen uitspraak van de bestuursrechter worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan.
3.7.
Eiseres heeft dan ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
Conclusie?
4.1.
Omdat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, is het beroep niet-ontvankelijk.
4.2.
Verweerder hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, sub a, onder ii en sub b, van de Visumcode
2.Artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a, onder vi, van de Visumcode.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:186.