ECLI:NL:RBDHA:2022:11185
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake visum voor familiebezoek door eiseres uit Iran
In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse nationaliteit, op 14 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland voor familiebezoek. De aanvraag werd op 16 juni 2021 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat de doelstellingen en omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 13 augustus 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 22 november 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, werd het onderzoek geschorst om eiseres de kans te geven aanvullende informatie te verstrekken. Uiteindelijk is aan eiseres een visum verleend via een spoedprocedure, waarna zij in Nederland is aangekomen. Ondanks het verlenen van het visum, wenste eiseres dat de rechtbank uitspraak deed op haar beroep.
De rechtbank heeft overwogen dat, omdat eiseres inmiddels een visum heeft ontvangen, zij geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De gemachtigde van eiseres stelde dat het beroep onnodig was, aangezien het visum was verkregen door een nieuwe aanvraag. De verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, stelde dat de afgifte van het visum losstaat van de vraag of het beroep terecht was ingesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen feitelijke betekenis meer was aan het beroep, omdat eiseres niet in een gunstiger positie kon komen door de uitspraak. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd bepaald dat de proceskosten niet vergoed hoeven te worden.