ECLI:NL:RBDHA:2022:1118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische statushouder, zijn asielaanvraag in Nederland niet-ontvankelijk verklaard zag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 november 2021 besloten dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij sinds 21 januari 2016 internationale bescherming geniet in Cyprus. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cyprus in een situatie terecht zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

Eiser voerde aan dat hij in Cyprus gediscrimineerd werd en dat hij geen toegang had tot betaalbare medische zorg. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij geen toegang had tot de nodige voorzieningen in Cyprus. De rechtbank benadrukte dat het op eiser lag om aan te tonen dat Cyprus zijn verplichtingen niet nakomt, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18462
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18463, op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, die aan de zitting heeft deelgenomen via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen H. Al Sudani.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 15 november 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiser sinds 21 januari 2016 internationale bescherming heeft in Cyprus. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval niet zo is. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cyprus in een situatie terecht komt die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser kan zich beklagen bij de Cypriotische autoriteiten over de door hem gestelde omstandigheden.
Beroepsgronden
3. Eiser stelt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eiser kan ten aanzien van Cyprus niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Verweerders standpunt dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt, is onjuist en ten onrechte niet gebaseerd op gezaghebbende bronnen.
Eiser voert in de eerste plaats aan dat hij in Cyprus wordt gediscrimineerd vanwege zijn nationaliteit en religie. Eiser krijgt minder loon en moet meer uur werken dan Cyprioten, ontvangt geen vakantiegeld, zijn werkgever betaalt geen verzekeringspremies voor hem en hij mag niet studeren. Ook wordt hij vernederd en uitgescholden op straat. In de tweede plaats voert eiser aan dat hij geen toegang heeft tot voor hem betaalbare medische zorg.
Volgens eiser heeft hij wel voldoende inspanningen gedaan om zijn rechten te effectueren, maar hij werd niet gehoord door de Cypriotische autoriteiten. Hij beheerst de taal niet en heeft niet de financiële middelen om zelf een advocaat te betalen. Eiser verwijst naar de update van het AIDA1-rapport 2020 over Cyprus van 12 april 2021 waaruit volgens hem blijkt dat hij geen door de staat betaalde juridische bijstand kan krijgen in Cyprus.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) internationale bescherming geniet.
6. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw indien, naar het oordeel van verweerder, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw, en
het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
De beoordeling door de rechtbank
7. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet- ontvankelijk verklaard.
1. Asylum Information Database
8. Niet in geschil is dat eiser internationale bescherming geniet in Cyprus. Wel is in geschil of verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb.
9. In beginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Cyprus als lidstaat van de Europese Unie zijn verdragsverplichtingen nakomt naar statushouders. Het ligt op eisers weg om aannemelijk te maken dat Cyprus die verdragsverplichtingen niet nakomt en dat hij een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten. Eiser is hierin niet geslaagd. Uit het al genoemde AIDA-rapport blijkt dat statushouders net als Cyprioten recht hebben op gezondheidszorg, huisvesting, bijstand en een gelijke toegang tot de arbeidsmarkt. Op grond van eisers persoonlijke relaas hoefde verweerder niet te concluderen dat eiser als
statushouder deze rechten in Cyprus niet heeft. Eiser werkte in Cyprus, maakte gebruik van medische voorzieningen en had huisvesting.
Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat eiser over de door hem gestelde discriminatie, de problemen met zijn werkgever en het gestelde gebrek aan toegang tot zorg, had moeten klagen bij de desbetreffende autoriteiten in Cyprus. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij over zijn werkgever heeft geklaagd bij sociale zaken. Ook heeft hij verklaard dat hij een advocaat in de arm heeft genomen om te klagen over het gebrek aan, voor hem betaalbare, medische zorg. Volgens eiser werd hij niet ontvangen in zijn klacht bij sociale zaken en kon de advocaat hem geen bijstand verlenen. Uit zijn verklaringen is echter niet gebleken dat hij hulp heeft gezocht bij de (hogere) autoriteiten van Cyprus. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten hem niet (hebben) willen of kunnen helpen.
Verweerder heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat eiser al sinds januari 2016 een verblijfsvergunning in Cyprus heeft, hij zijn vergunning ieder jaar heeft verlengd en toegang heeft gehad tot rechtshulpverleners. Niet gebleken is dat hij geen toegang heeft tot kosteloze rechtshulp. Het in dit verband gedane beroep op het AIDA-rapport slaagt niet. Dit rapport vermeldt dat asielzoekers gedurende geen enkele procedure toegang hebben tot gratis rechtsbijstand en ziet dus niet op statushouders zoals eiser.
10. Ter beoordeling staat verder of het arrest Ibrahim2 maakt dat eiser toch niet aan Cyprus kan worden overgedragen. In dit arrest heeft het Hof bepaald dat, ondanks het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet kan worden uitgesloten dat statushouders in een bepaalde lidstaat van de Europese Unie het risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest3 (dat gelijkluidend is als artikel 3 van het EVRM). Van zo’n situatie is sprake als de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie". Als dat het geval is, mag een statushouder niet aan die lidstaat worden overgedragen. De rechtbank is van oordeel dat niet is onderbouwd dat die situatie zich voor eiser in Cyprus voordoet. Verweerder heeft er immers terecht op gewezen dat eiser in Cyprus heeft gewerkt, gebruik heeft gemaakt van de medische voorzieningen en altijd een dak boven zijn hoofd heeft gehad. Daardoor is geen sprake van een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie". Ook de gestelde discriminatie brengt dit niet met zich.
11. Het beroep is ongegrond.
2 Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, (ECLI:EU:C:2019:219).
3 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr.
S.C. Spruijt, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19201631

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.