ECLI:NL:RBDHA:2022:11163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/636920 / KG ZA 22/899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot strafonderbreking voor aanwezigheid bij de bevalling van een kind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] verzocht om strafonderbreking om aanwezig te zijn bij de geboorte van zijn kind. [eiser] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en (bijna) negen maanden en zit zijn straf uit in een Penitentiaire Inrichting in Nederland. De vriendin van [eiser] is zwanger en de uitgerekende datum is 23 oktober 2022. [eiser] heeft een verzoek ingediend voor strafonderbreking, maar dit is door de selectiefunctionaris afgewezen op basis van het risico op vluchtgevaar en het ontbreken van bewijs voor een duurzame relatie met zijn partner. De voorzieningenrechter heeft de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering erkend, ondanks dat er een andere rechtsgang openstaat bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of de afwijzing van het verzoek door de selectiefunctionaris evident onredelijk was. De selectiefunctionaris had het verzoek afgewezen omdat er een risico bestond dat [eiser] zich aan zijn detentie zou onttrekken en er geen bewijs was voor een duurzame relatie. [eiser] betwistte dat hij onvindbaar was voor de politie en stelde dat hij een duurzame relatie had met zijn partner. De voorzieningenrechter oordeelde dat de selectiefunctionaris op basis van de beschikbare informatie niet onredelijk had gehandeld. Er was onvoldoende bewijs voor de duurzame relatie en er was geen medische noodzaak aangetoond voor de aanwezigheid van [eiser] bij de bevalling.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De beslissing benadrukt de beperkingen die gedetineerden ondervinden bij belangrijke gebeurtenissen in hun leven, zoals de geboorte van een kind.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/636290 / KG ZA 22/899
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2022
in de zaak van
[eiser] ,verblijvende in de PI [plaats] te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. S. Mabrouk te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 oktober 2022, met producties 1 tot en met 7;
- de door [eiser] overgelegde producties 8 tot en met 11;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
- de op 14 oktober 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 14 oktober 2022 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 25 oktober 2022.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 28 januari 2021 is [eiser] door het Landsgericht Aachen (Duitsland) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en (bijna) negen maanden. In het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) is de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf overgedragen aan Nederland en [eiser] zit die straf in Nederland uit, op dit moment in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] (hierna ‘de PI’).
2.2.
De vriendin van [eiser] is zwanger en zij is op 23 oktober 2022 uitgerekend. [eiser] heeft het ongeboren kind op 5 september 2022 in de PI erkend.
2.3.
In een ‘informatieve brief’ van 13 mei 2022 heeft [naam] , verloskundige te Brunssum, met betrekking tot de vriendin van [eiser] verklaard:
“Mevrouw is momenteel psychisch en lichamelijk niet zelfstandig zelfredzaam. Zij heeft haar partner in het dagelijks leven nodig.”
2.4.
Bij brief van 26 juli 2022 heeft [eiser] aan de directeur van de PI verlof gevraagd om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te kunnen zijn. In een latere brief aan de directeur van de PI heeft [eiser] kenbaar gemaakt dat hij bedoeld heeft een verzoek in te dienen tot het verlenen van een strafonderbreking voor de duur van veertien dagen. Deze brief is op 25 augustus 2022 door de directeur van de PI ontvangen. De directeur van de PI heeft hierop advies gevraagd aan de politie en het Openbaar Ministerie met betrekking tot het verzoek van [eiser] en vervolgens is dit verzoek besproken in de vrijhedencommissie van de PI. Nadien is het verzoek van [eiser] , met de uitgebrachte adviezen, ter behandeling doorgeleid aan de selectiefunctionaris bij de ‘Divisie Individuele Zaken Verblijf buiten de inrichting’ van de Dienst Justitiële Inrichtingen, hierna ‘de selectiefunctionaris’.
2.5.
Bij brief van 3 oktober 2022 heeft de selectiefunctionaris het verzoek van [eiser] afgewezen. In die brief is, voor zover hier van belang, het volgende aan [eiser] meegedeeld:
“Op 13/09/022 heb ik uw verzoek tot strafonderbreking volgens de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting ontvangen. Ik heb dit verzoek beoordeeld aan de hand van de regelgeving. Daarbij heb ik ook uitgebrachte adviezen betrokken.
Ik heb negatief besloten op uw verzoek.
(…)
Ik wijs uw verzoek tot strafonderbreking voor de duur van 14 dagen af op de volgende gronden:
Ik acht vluchtgevaar aanwezig omdat u zich lange tijd onvindbaar heeft gehouden voor de politie.
Daarnaast heeft u nog een aantal openstaande zaken (…), waarbij een onttrekking aan detentie grote gevolgen zal hebben, ook voor de tenuitvoerlegging van deze openstaande zaken.
U heeft nu een einddatum detentie van 12-10-2025 en gelet hierop is de kans groot dat uw einddatum nog verder in de toekomst zal komen te liggen. U bent reeds gedagvaard voor de zaak [parketnummer] en m.b.t. de Europese confiscatiebeslissing is vanuit het CJIB aangegeven dat er tot op heden geen (volledige) betaling is ontvangen. Het CJIB zal op korte termijn beoordelen welke vervolgstap het meest geëigend is om te nemen.
U heeft het kind erkend, maar van een duurzame relatie met uw partner kan ik geen bewijzen vinden. U heeft voorafgaand aan de detentie bijvoorbeeld geen gezamenlijk adres gehad.
Alles overwegende acht ik risico op onttrekken aan de detentie aanwezig. De gevolgen van een dergelijk onttrekking zullen groot zijn vanwege uw lange gevangenisstraf en de openstaande zaken waarvoor u mogelijk binnen de huidige detentie tot een vrijheidsstraf en/of een maatregel veroordeeld kunt worden.
Daarbij heeft u zich eerder lange tijd onvindbaar gehouden voor de politie.
Gelet op de erkenning van het kind, kan ik wel akkoord gaan met een begeleid incidenteel verlof om na de geboorte van uw een kind een kraambezoek te brengen.
(…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen om aan [eiser] strafonderbreking te verlenen (voor de duur van veertien dagen) om aanwezig te kunnen zijn bij de geboorte van zijn kind, met veroordeling van de Staat in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. De selectiefunctionaris heeft het besluit om het verzoek om strafonderbreking af te wijzen op onjuiste gronden genomen. Aan die beslissing heeft de selectiefunctionaris ten grondslag gelegd dat [eiser] zich lange tijd onvindbaar heeft gehouden voor de politie en dat daarom sprake is van vluchtgevaar en daarnaast dat geen bewijzen van een duurzame relatie tussen [eiser] en zijn partner zijn gevonden. [eiser] betwist echter dat hij onvindbaar is geweest voor de politie en hij heeft wel degelijk een duurzame relatie met zijn partner. Het verzoek om strafonderbreking is daarom ten onrechte afgewezen. Daar komt bij dat het belang van [eiser] om aanwezig te kunnen zijn bij de bevalling van zijn partner zwaarder weegt dan het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven. Hoewel tegen een afwijzende beslissing op een verzoek tot strafonderbreking, waartegen [eiser] in dit kort geding opkomt, in beginsel binnen zeven dagen beroep kan worden ingesteld bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), heeft de Staat erkend dat de omstandigheid dat voor [eiser] een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open staat, gelet op de korte tijd die nog resteert tot de datum waarop de partner van [eiser] vermoedelijk gaat bevallen, wat de Staat betreft niet aan zijn ontvankelijkheid in de weg hoeft te staan. De voorzieningenrechter oordeelt dienovereenkomstig: [eiser] is in zijn vordering ontvankelijk.
4.2.
De vraag die ter beantwoording voorligt is of de selectiefunctionaris (namens de Staat) evident onredelijk heeft gehandeld door te weigeren om aan [eiser] een strafonderbreking te verlenen.
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 en 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi) kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde, indien sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een kortdurend verlof. De Staat heeft bij de beoordeling van een dergelijk verzoek een ruime mate van beleids- en beoordelingsvrijheid. De voorzieningenrechter kan de vordering van [eiser] dan ook alleen terughoudend toetsen. Toewijzing van de vordering van [eiser] is alleen dan mogelijk als de beslissing van de selectiefunctionaris evident onredelijk is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.4.
De selectiefunctionaris heeft het verzoek van [eiser] om strafonderbreking afgewezen omdat (samengevat) er een risico bestaat dat [eiser] zich aan zijn detentie zal onttrekken en er geen bewijzen zijn gevonden voor het bestaan van een duurzame relatie tussen [eiser] en zijn partner.
4.5.
Het risico op onttrekking aan detentie/vluchtgevaar is door de selectiefunctionaris gemotiveerd door de stelling dat [eiser] zich lange tijd onvindbaar heeft gehouden voor de politie. [eiser] heeft betwist dat dit zo is. Volgens [eiser] stond hij weliswaar niet ingeschreven op het adres van zijn partner, maar was bij de politie en bij andere instanties bekend dat hij bij zijn partner verbleef en is hij ook op het adres van zijn partner aangehouden. De Staat heeft weersproken dat [eiser] met het oog op de tenuitvoerlegging van de in Duitsland aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf in de woning van zijn partner is aangehouden. Volgens de Staat is er voor de aanhouding van [eiser] een speciaal opsporingsteam, het Fugitive Active Search Team, ingeschakeld, dat [eiser] uiteindelijk na vijf weken door intensief rechercheren en met inzet van opsporingsmethoden heeft kunnen aanhouden. Dat dit alles overbodig was is niet aannemelijk gemaakt door [eiser] , die ter zitting heeft verteld dat hij op verschillende adressen verbleef, terwijl niet voldoende is gebleken van bekendheid bij ‘de politie’ van de verblijfplaatsen van [eiser] in de periode waarin de executie van de gevangenisstraf in Nederland een aanvang zou (kunnen) nemen. De omstandigheid dat door de Duitse autoriteiten (in het kader van de invrijheidstelling tegen storting van een borgsom) mogelijk de indruk is gewekt dat [eiser] zich in Nederland zou (moeten of mogen) ‘melden’ voor de executie van zijn straf, kan in redelijkheid niet aan de Staat worden toegerekend. Tegen de achtergrond van dit alles is het oordeel van de selectiefunctionaris op dit punt niet zonder meer onredelijk.
4.6.
Daarbij komt bovendien nog het volgende. [eiser] heeft gesteld dat hij een duurzame relatie heeft met zijn partner en dat dit ook bij de PI bekend is. Volgens [eiser] is hij al zeven jaar samen met zijn partner en zijn zij inmiddels drie jaar met elkaar verloofd. Daarnaast heeft [eiser] naar voren gebracht dat hij meerdere keren met zijn partner op vakantie is geweest en dat zij hem twee keer per week komt opzoeken in de PI. De Staat heeft in dit verband terecht naar voren gebracht dat onder de levenspartner ten behoeve van wie mogelijk strafonderbreking wordt verleend in dit verband (en onder verwijzing naar artikel 1 sub i Rtvi) moet worden verstaan
“de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterende van voor de aanvang van de detentie”. Daarbij heeft de Staat toegelicht dat een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband op grond van jurisprudentie van de RSJ alleen kan worden aangenomen in het geval van een BPR-inschrijving op hetzelfde adres, een samenlevingscontract of vergelijkbaar ander bewijs. Vast staat dat [eiser] niet is ingeschreven op het adres van zijn partner en dat hij geen samenlevingscontract met haar heeft gesloten. Dat sprake is van vergelijkbaar ander bewijs is evenmin aannemelijk geworden. De voorzieningenrechter acht de door [eiser] naar voren gebrachte omstandigheden daarvoor onvoldoende.
4.7.
Ten slotte heeft de Staat nog aangevoerd dat in de jurisprudentie van de RSJ een belangrijke rol lijkt te spelen of de aanwezigheid van een gedetineerde bij de bevalling uit medisch oogpunt noodzakelijk is. Volgens de Staat is van een medische noodzaak voor de aanwezigheid van [eiser] bij de bevalling niet gebleken. Hoewel aan [eiser] moet worden toegegeven dat dit argument in de brief van 3 oktober 2022 door de selectiefunctionaris niet als grond voor de afwijzing van het verzoek om strafonderbreking is genoemd, mag het beoordelingskader van de RSJ bekend worden verondersteld en had het op de weg van [eiser] gelegen te stellen – en zo mogelijk met stukken te onderbouwen - dat er een medische noodzaak voor [eiser] bestaat om bij de bevalling aanwezig te zijn. [eiser] heeft zich in dit verband weliswaar op het standpunt gesteld dat uit het als productie 1 overgelegde overzicht blijkt dat zijn partner complicaties ondervindt tijdens haar zwangerschap, maar anders dan [eiser] kennelijk meent blijkt daaruit niet dat het uit medisch oogpunt noodzakelijk is dat [eiser] bij de bevalling aanwezig is. Ook de ‘informatieve brief’ van de verloskundige (zie hiervoor in 2.4.) rechtvaardigt die conclusie niet. Andere omstandigheden die het dringend gewenst maken dat [eiser] bij de bevalling aanwezig is zijn niet (ook niet ter zitting) aangedragen.
4.8.
Gelet op het voorgaande is het besluit van de selectiefunctionaris om het verzoek van [eiser] om strafonderbreking af te wijzen niet evident onredelijk. Dit betekent dat de vordering wordt afgewezen. Een belangenafweging leidt, anders dan [eiser] heeft betoogd, niet tot een ander oordeel. Het ondergaan van een vrijheidsbenemende straf brengt nu eenmaal met zich dat de gedetineerde bij tal van bijzondere gebeurtenissen niet aanwezig zal kunnen zijn.
4.9.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, zoals gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
- bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022.
mvt