ECLI:NL:RBDHA:2022:11136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.20765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen het bestreden besluit van 11 oktober 2022 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting was eiser aanwezig via videoverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijnen genoemd in artikel 94 van de Vreemdelingenwet in acht zijn genomen en dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, wat de basis vormde voor de bewaring. De rechtbank oordeelde dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat er geen minder ingrijpende maatregel mogelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20765
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen via videoverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.P. Kent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de termijnen genoemd in artikel 94 van de Vreemdelingenwet in acht zijn genomen.
2. Met verweerders besluit van 30 augustus 2022 is komen vast te staan dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, zodat hij op grondslag van artikel 59 van de Vw in bewaring kan worden gesteld. Verweerder heeft gemotiveerd dat er sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De daartoe opgevoerde gronden zijn niet bestreden.
3. Verweerder heeft verder gemotiveerd dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat met een lichter middel kan worden volstaan. Daarbij is verweerder ingegaan op wat eiser heeft verklaard. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval een minder ingrijpende maatregel was aangewezen.
4. De conclusie is dan ook dat de maatregel van bewaring rechtmatig moet worden geacht.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.