ECLI:NL:RBDHA:2022:11121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.20302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vw; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 oktober 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 19 oktober 2022 is eiser via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de maatregel op een verkeerde grondslag was opgelegd omdat hij zijn asielaanvraag had ingetrokken, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser zijn asielaanvraag op de juiste wijze heeft ingetrokken, aangezien het vereiste M53-formulier ontbreekt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de asielaanvraag van eiser niet was ingetrokken, waardoor de maatregel van bewaring op de juiste grondslag was opgelegd. Eiser heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen niet betwist, en de rechtbank oordeelt dat deze gronden voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft ook aangevoerd dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit voldoende heeft gemotiveerd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20302

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, via beeldverbinding, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Via diezelfde beeldverbinding is als tolk verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3i laten vallen. Ten aanzien van de zware grond 3d handhaaft verweerder de motivering in de maatregel voor zover die ziet op het niet in bezit zijn van een reisdocument dat zijn identiteit weergeeft.
4. Eiser stelt dat verweerder de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van een verkeerde grondslag, omdat hij zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Dit heeft hij zowel schriftelijk als mondeling (herhaaldelijk) gedaan.
Verder betwist eiser dat de zware grond 3d van toepassing is op zijn situatie.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat eiser zijn asielaanvraag op de daarvoor voorgeschreven wijze, te weten schriftelijk, heeft ingetrokken. Het daarvoor vereiste M53-formulier met daarop een handtekening van eiser ontbreekt. Eiser heeft tijdens het verslag vertrekgesprek op 14 oktober 2022 weliswaar gesteld dat hij heeft getekend voor de intrekking van zijn asielaanvraag en dat hij via zijn advocaat zijn asielaanvraag heeft ingetrokken, maar in het dossier bevindt zich geen schriftelijke intrekking en deze is bij verweerder ook niet bekend. In het vertrekgesprek is vervolgens de mogelijkheid geboden om alsnog de asielaanvraag in te trekken, maar daar wilde eiser op dat moment geen gebruik van maken. Hij wilde eerst overleg met zijn advocaat. Tot op heden bevindt zich in het dossier geen door eiser ondertekende intrekkingsverklaring van zijn asielaanvraag. Ter zitting heeft de kantoorgenoot van eisers gemachtigde meegedeeld dat eiser tegenover haar nogmaals heeft herhaald dat hij zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Dit is onvoldoende om er van uit te kunnen gaan dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er niet van uitgegaan kan worden dat de asielaanvraag van eiser is ingetrokken. Dit betekent dat verweerder eiser op de juiste grondslag in bewaring heeft gesteld.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a, 3b en de lichte gronden 4c en 4d die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. Deze gronden zijn - in onderlinge samenhang bezien - voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd ten aanzien van de gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
7. Eiser voert aan dat verweerder het niet opleggen van een lichter middel onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze motivering ziet alleen op de uitzetting naar Marokko.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser geen lichter middel dan bewaring doeltreffend kon worden toegepast. Verweerder heeft in de maatregel overwogen dat eiser ervoor heeft gekozen om zijn asielprocedure in Nederland niet af te wachten en illegaal te vertrekken naar Groot-Brittannië. Dat eiser heeft verklaard dat hij hier spijt van heeft, is door verweerder meegenomen in de afweging zoals blijkt uit de motivering. Daarnaast is verweerder gemotiveerd ingegaan op de medische omstandigheden van eiser (zijn rugklachten). Eiser heeft niet bestreden dat toereikende medische zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is voor hem, omdat hij onjuist is ingelicht over de mogelijkheden om naar Groot-Brittannië te gaan. Verder is de bewaring onevenredig bezwarend voor hem, aangezien hij al lang wacht op de uitkomst van zijn asielprocedure, veel spijt heeft van zijn poging om Nederland te verlaten en last heeft van zijn rug.
10. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden niet maken dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is voor hem. Eiser heeft zelf de keuze gemaakt om illegaal naar Groot-Brittannië te willen uitreizen. Dat hij daarbij onjuist zou zijn ingelicht door derden en vindt dat de behandeling van zijn asielaanvraag lang duurt, betekent niet dat de maatregel onevenredig bezwarend is. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiser last heeft van zijn rug en spijt heeft van zijn handelingen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid van het Vb.