ECLI:NL:RBDHA:2022:11117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bijzondere bijstand en dwangsommen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiser had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand, welke hem op 12 augustus 2020 was toegekend. Echter, eiser verzocht op 1 september 2020 om vaststelling van de verschuldigdheid en hoogte van dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het college heeft bij besluit van 5 oktober 2020 vastgesteld dat er geen dwangsom verschuldigd was, waarop eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 7 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 5 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser stelde dat hij het primaire besluit niet had ontvangen en dat hij niet op de hoogte was van een belangrijk bericht van 20 december 2020. De rechtbank oordeelde dat het college niet kon aantonen dat het primaire besluit op de juiste wijze was verzonden, omdat er geen deugdelijke verzendadministratie was. Dit leidde tot de conclusie dat het college het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3150 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

gemachtigde: mr E.H. Buizert.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 heeft verweerder eiser bijzondere bijstand toegekend ten behoeve van de kosten van rechtsbijstand.
Op 1 september 2020 heeft eiser verweerder verzocht de verschuldigdheid tot en de hoogte van te betalen dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor bijzondere bijstand vast te stellen.
Bij besluit van 5 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder onder meer vastgesteld dat hij jegens eiser geen dwangsom verschuldigd is.
Op 10 december 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 20 april 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het nalaten een besluit te nemen.
Bij besluit van 7 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Ingevolge artikel 6:20, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep zich mede tot het besluit van 7 mei 2021.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij gelet op de dossierstukken een kwalificatie van de betreffende stukken heeft moeten toepassen hetgeen heeft geleid tot het boven opgestelde procesverloop. Partijen hebben desgevraagd bevestigd dat de genoemde gedingstukken conform het procesverloop gekwalificeerd kunnen worden.
2. Bij de behandeling van het procesverloop is door eiser wel opgemerkt dat hij het primaire besluit niet danwel niet daags na de op de brief aangegeven verzenddatum heeft ontvangen. Eiser heeft tevens aangegeven dat hij het bericht van 20 december 2020 waarin hem de gelegenheid is gegeven om zijn zienswijze te geven op de stelling van verweerder dat hij, gelet op het besluit van 5 oktober 2020 en zijn bezwaar van 10 december 2020, de wettelijke bezwaartermijn heeft overschreden, evenmin heeft ontvangen, althans dat deze email hem niet bekend is.
3. Verweerder heeft hierop gereageerd in die zin dat bij gebreke van een deugdelijke verzendadministratie verweerder niet conform de jurisprudentiële eisen hieromtrent aannemelijk kan maken dat het primaire besluit aan eiser is verzonden op de door verweerder gestelde datum, zodat wat er verder zij, verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat het beroep gegrond moet worden verklaard.
4. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het beroep gegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
E. Th. Rietbroek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.