ECLI:NL:RBDHA:2022:11082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
09/304184-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

De rechtbank Den Haag heeft op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 januari 2019 als bestuurder van een auto betrokken was bij een verkeersongeval in Voorburg. De verdachte heeft zich buitengewoon gevaarlijk gedragen door met een snelheid van ongeveer 100 km/u, aanzienlijk boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, andere voertuigen rechts in te halen, en dit op een risicovolle plek binnen de bebouwde kom. Dit leidde tot een ongeval waarbij de mede-inzittenden van de auto zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en dat zijn rijgedrag aanmerkelijk onvoorzichtig was. De verdachte werd vrijgesproken van het feit dat hij de plaats van het ongeval had verlaten, omdat hij zich op dat moment onvoldoende bewust was van de aard en gevolgen van het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op, met een vervangende hechtenis van 60 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange tijd die verstreken was sinds het ongeval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/304184-20
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 juni 2022 (regie) en 20 september 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Post en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto, Mitsubishi), daarmede rijdende over de weg, de Parkweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km/u en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- vlak voor een flauwe bocht naar links een (aantal) voertuig(en) rechts heeft ingehaald en/of (vervolgens/daarbij)
- de controle over zijn motorrijtuig heeft verloren waardoor hij met zijn motorrijtuig tegen een reclamezuil/stadskaart en (vervolgens) tegen een boom is gebotst en/of (vervolgens)
- weer op de rijbaan terecht is gekomen en aldaar in botsing is gekomen met een auto (BMW) met als bestuurder [naam 1] , waardoor (een) ander(en) te weten de inzittende(n) in de Mitsubishi (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad1) een klein breukje in de nek en/of licht hersen-/schedelletsel en/of ad2) (boven)beenfractuur en/of een open knieschijffractuur en/of een peesscheur in de (onder)arm, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg als bestuurder van een voertuig (auto, Mitsubishi), daarmee rijdende op de weg, de Parkweg, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km/u en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- vlak voor een flauwe bocht naar links een (aantal) voertuig(en) rechts heeft ingehaald en/of (vervolgens/daarbij)
- de controle over zijn motorrijtuig heeft verloren waardoor hij met zijn motorrijtuig tegen een reclamezuil/stadskaart en (vervolgens) tegen een boom is gebotst en/of (vervolgens)
- weer op de rijbaan terecht is gekomen en aldaar in botsing is gekomen met een auto (BMW) met als bestuurder [naam 1] , waardoor (een) ander(en) te weten de inzittende(n) in de Mitsubishi (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] ) letsel heeft/hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Voorburg op/aan de Parkweg, op of omstreeks 19 januari 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam 1] ) letsel en/of schade was toegebracht en/of aan (een) ander(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en van feit 2. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gedrag van de verdachte kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde bepleit. Volgens de verdediging is geen sprake geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Volgens de verdediging is sprake geweest van verontschuldigbare onmacht.
3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Voor een bewezenverklaring van een dergelijk feit is nodig dat degene die wordt verweten in strijd met deze strafbepaling de plaats van het ongeval te hebben verlaten, zich in meerdere of mindere mate ervan bewust moet zijn geweest dat een ongeval was ontstaan met letsel. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte direct na het plaatsvinden van het verkeersongeval een verdwaasde indruk maakte op een getuige. Daarnaast zegt de verdachte zich niets te kunnen herinneren en blijkt ook uit medische gegevens dat hij aan het ongeval posttraumatische amnesie heeft overgehouden. De vader van de verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn broer de verdachte een dag na het ongeval in verwarde toestand heeft aangetroffen. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten gerede twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij zich op dat moment voldoende bewust was van de aard van het ongeval en de gevolgen daarvan. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de
bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in deze zin is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid van de verdachte en daarmee van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Anders dan de raadsman heeft betoogd, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet (slechts) een enkele inschattingsfout gemaakt, maar bestond het rijgedrag van de verdachte in de directe aanloop naar het ongeval uit meerdere buitengewoon gevaarzettende handelingen.
In de eerste plaats heeft de verdachte op de Parkweg gereden met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur daar waar 50 kilometer per uur de maximum snelheid was. In de tweede plaats heeft hij daarbij voertuigen rechts ingehaald, waarbij de verdachte tijdens het inhalen over de busbaan reed. Tot slot blijkt uit het onderzoek van de politie dat de verdachte vlak voordat het ongeval plaatsvond op geen enkel moment heeft geremd, terwijl daar -mede gelet op de hoge snelheid waarmee hij reed en de wegsituatie ter plaatse – alle reden toe was. De verdachte heeft vervolgens geen controle meer gehad over het voertuig dat hij bestuurde. Hij is met hoge snelheid, via een stoep, tegen een reclamezuil en een boom aangereden.
Het letsel dat de mede-inzittende van de verdachte, [slachtoffer 2] , aan het ongeluk heeft overgehouden, bestaat onder andere uit een bovenbeenbreuk, een open breuk van de knieschijf, een klaplong, een peesscheur in de onderarm en een hoofdwond. Meerdere operaties waren noodzakelijk. Dit letsel dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De andere inzittende, [slachtoffer 1] , heeft dusdanig letsel aan het ongeval overgehouden dat hij tijdelijk verhinderd was om zijn normale bezigheden uit te oefenen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht en waardoor aan [slachtoffer 1] zodanig lichamelijk letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is ontstaan.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 19 januari 2019 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto, Mitsubishi), daarmede rijdende over de weg, de Parkweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur en
- heeft gereden met een gelet op de verkeersveiligheid en verkeerssituatie ter plaatse veel te hoge snelheid en vervolgens
- vlak voor een flauwe bocht naar links een aantal voertuigen rechts heeft ingehaald en vervolgens
- de controle over zijn motorrijtuig heeft verloren waardoor hij met zijn motorrijtuig tegen een reclamezuil/stadskaart en vervolgens tegen een boom is gebotst en vervolgens
- weer op de rijbaan terecht is gekomen en aldaar in botsing is gekomen met een auto (BMW) met als bestuurder [naam 1] , waardoor anderen te weten de inzittenden in de Mitsubishi genaamd 1) [slachtoffer 1] en 2) [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten ad2) bovenbeenfractuur en een open knieschijffractuur en een peesscheur in de onderarm, of
ad 1)zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de verdediging erop gewezen dat het ongeval ruim drie en een half jaar geleden heeft plaatsgevonden en de verdachte toen ook voor het eerst is verhoord. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu de berechting pas op dit moment plaatsvindt zonder dat deze overschrijding aan de verdediging is toe te rekenen. Dit levert strijd op met artikel 6 van het EVRM. De brief die de officier van justitie in 2020 aan de verdachte heeft gestuurd met daarin het voornemen om de verdachte te vervolgen, maakt het voorgaande volgens de verdediging niet anders. Tot slot stelt de verdediging dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op dit moment niet meer passend is, mede gelet op het feit dat de verdachte sinds het ongeval zonder problemen aan het verkeer heeft deelgenomen en hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 19 januari 2019 als bestuurder van een auto buitengewoon gevaarlijk gedragen door met veel te hoge snelheden andere voertuigen rechts in te halen. Dit deed de verdachte bovendien op een plek waar zulk rijgedrag zeer riskant is, namelijk binnen de bebouwde kom, vlak voor een flauwe bocht en op een punt waar twee rijstroken zich versmallen tot één rijstrook. Door dit gevaarlijke rijgedrag heeft de verdachte onvoldoende rekening gehouden met de veiligheid van zijn mede-inzittenden en andere weggebruikers, met als resultaat dat een ongeval heeft plaatsgevonden waaraan meerdere personen letsel hebben overgehouden. Dit is de verdachte aan te rekenen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Dit heeft dan ook geen invloed op de hoogte van de straf die de rechtbank zal opleggen. De rechtbank houdt verder rekening met de omstandigheid dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn dagelijkse werkzaamheden uit te voeren.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raadsman niet in voldoende mate onderbouwd waarom de verdachte aan het eerste verhoor de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie op 2 december 2020 een brief aan de verdachte heeft gestuurd waarin voor het eerst uitdrukkelijk aan hem is medegedeeld dat hij wordt vervolgd. De datum van deze brief wordt door de rechtbank aangemerkt als het startpunt van de redelijke termijn. Dat betekent dat deze termijn, anders dan de raadsman heeft betoogd, nog niet is overschreden. De rechtbank zal bij de straf die zij zal opleggen echter wel rekening houden met de inmiddels geruime tijd die is verstreken sinds het ongeval.
De op te leggen straf
Om ervoor te zorgen dat voor dezelfde feiten door rechtbanken en gerechtshoven ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld (LOVS-oriëntatiepunten). Gelet op de aard en de ernst van de gedragingen van de verdachte, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten in de categorie ‘aanmerkelijke schuld’. Daar wordt als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur vermeld voor een feit zoals hier aan de orde. De rechtbank acht een taakstraf van deze duur ook in dit geval passend, mede gelet op de omstandigheid dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van feit 2.
Verder vermelden de oriëntatiepunten voor een feit als het onderhavige een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. Gelet op de hierboven genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die is verstreken sinds het ongeval, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke rijontzegging zoals door de officier van justitie geëist, niet (meer) passend. Om de verdachte ervan te blijven weerhouden zich schuldig te maken aan gevaarlijk verkeersgedrag acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van negen maanden, met een proeftijd van twee jaren, wel passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (ZESTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2022.
Bijlage I
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen. Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit - tenzij anders vermeld - de doorgenummerde pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer] van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer (DH), met bijlagen.
1. Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 28 juli 2020, voor zover inhoudende (niet doorgenummerd, p. 3-6):
De Parkweg en het Oosteinde waren gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Leidschendam-Voorburg en waren voor openbaar verkeer openstaand. Ter plaatse bestond de Parkweg uit één weg verdeeld in twee rijbanen elk bestemd voor verkeer in één richting. De betreffende rijbaan was verdeeld in één linksgelegen rijstrook voor het reguliere verkeer, één rechts aangrenzende rijstrook voor lijnbussen (busbaan) en één rechts aangrenzende, fietsstrook. De rijstroken waren middels een onderbroken streep gescheiden van elkaar. De fietsstrook was middels een ononderbroken streep gescheiden van de busbaan. Kort vóór het punt waar de Parkweg overging in het Oosteinde (gezien vanuit de rijrichting van betrokkene) boog de weg in een flauwe bocht naar links en ging de rijbaan van twee naar één rijstrook met een fietsstrook. Ter hoogte van deze flauwe bocht naar links was de overgang van de Parkweg naar het Oosteinde en was aan de rechterzijde een
dwarsstraat en een parallelweg gesitueerd. De scheiding tussen het Oosteinde en deze gelijknamige parallelweg werd gevormd door een verhoogd aangelegd trottoirgedeelte waarop zich een reclamezuil/stadskaart en een boom bevond. Op de parallelweg waren diversen parkeergelegenheden gesitueerd waar voertuigen geparkeerd stonden. Ter plaatse gold, voor motorvoertuigen, een maximumsnelheid van 50 km/h als bedoeld in artikel 20 onder a van het RVV 1990.
Als gevolg van het contact met de trottoirband van het Oosteinde was het voorwiel rechts van de Mitsubishi beschadigd geraakt. Als gevolg van de daaropvolgende
confrontatie(s) met de reclamezuil/stadskaart en de boom was de Mitsubishi aan de voorzijde rechts zwaar beschadigd geraakt. Als gevolg van de daaropvolgende confrontatie met de voorzijde van de BMW was de Mitsubishi aan de achterzijde links licht beschadigd geraakt.
Als gevolg van de confrontatie met de linker achterzijde van de Mitsubishi was de BMW aan de voorzijde (midden) licht beschadigd geraakt.
Uit camerabeelden is gebleken dat de Mitsubishi, om en nabij de overgang van de Parkweg naar het Oosteinde, een aantal voertuigen aan de rechterzijde heeft ingehaald. Niet uitgesloten is dat de BMW één van deze voertuigen is geweest en dus in de directe nabijheid van de Mitsubishi moet zijn geweest op het moment dat deze verongelukte tegen de reclamezuil/stadskaart en de boom en weer terugkeerde naar de rijbaan waar de BMW zich bevond.
Wij zagen op een trottoirband, kort vóór de reclamezuil, een bandenspoor welke wij als inloopspoor van de Mitsubishi hebben beschouwd in de richting van de confrontatie met de reclamezuil/stadskaart en de boom. Na de confrontatie met de reclamezuil/stadskaart en de boom zagen wij sporen waaruit wij opmaakten dat de Mitsubishi in zijn uitloop ongeveer 360 graden geroteerd moet zijn om vervolgens op de rijbaan van het Oosteinde tot stilstand te komen.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 maart 2020, voor zover inhoudende (niet doorgenummerd, p. 3-4):
Bij navraag bij de fabrikant, Mitsubishi Motors Sales Nederland B.V., is gebleken dat dit type airbagunit is voorzien van EDR data. Op ons verzoek heeft Mitsubishi Motors Sales Nederland B.V. de airbagunit uitgelezen.
Samenvattend betekent dit dat de Mitsubishi, 5 seconden voor het triggermoment, met een geregistreerde snelheid van 100 km/h aan komt rijden. Hierna versnelt die Mitsubishi nog naar 104 km/h (4 seconden voor het triggermoment), waarna het gaspedaal nagenoeg niet aangeraakt wordt tot aan het triggermoment. In de 5 seconden wordt het rempedaal niet bediend, het toerental van de motor loopt wel iets af (afremmen op de motor). Op het triggermoment zelf (airbag activatie) heeft de Mitsubishi nog een geregistreerde snelheid van 90 km/h.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 januari 2019, voor zover inhoudende (p. 39-40):
In de Mitsubishi zaten drie personen. [slachtoffer 2] was de bijrijder die voorin zat. [slachtoffer 1]
was de bijrijder die achterin zat. [slachtoffer 2] verklaarde aan mij dat [verdachte] gereden zou hebben.
4. Een geschrift, te weten een aanvraagformulier medische informatie, ingevuld door [naam 2] , arts, d.d. 7 februari 2019, voor zover inhoudende (p. 46):
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] . Datum onderzoek 19/01/2019. Omschrijving van het letsel. Uitwendig waargenomen letsel: grote wond behaarde hoofd, klein breukje in de nek, licht schedel hersenletsel. 1 nacht opgenomen ter observatie.
5. Een geschrift, te weten een medische Eerstejaars Ziektewet-beoordeling opgesteld door [naam 3] , verzekeringsarts, d.d. 18 november 2019, voor zover inhoudende:
Naam klant: [naam 3] .
Samenvatting ziekteverloop voorgaande consulten.
Klant heeft zich ziekgemeld vanwege fysieke klachten (nek en linkerknie) ontstaan bij een auto-ongeval op 19-1-2019. De verwachting is dat klant binnen 3-6 maanden mogelijk weer geschikt is voor maatgevende arbeid.
6. Een geschrift, te weten een aanvraagformulier medische informatie, ingevuld door [naam 4] , arts, d.d. 21 januari 2019, voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 2] . Datum onderzoek 19/01/2019.
Omschrijving van het letsel. Uitwendig waargenomen letsel: bovenbeenbreuk rechts + bloeduitstorting, open breuk knieschijf rechts, peesscheur re onderarm / hand, kleine wond op het hoofd.
7. Een geschrift, te weten een brief van [naam 5] , medisch adviseur, d.d. 2 maart 2021, voor zover inhoudende:
Kort samengevat is er sprake van een licht schedelhersenletsel, een klaplong rechts, een verbrijzelingsfractuur van het rechterbovenbeen, een graad 2 open knieschijffractuur rechts en spierscheuren van de strekpezen van de rechter onderarm. Betrokkene werd op 8 oktober 2020 gezien door de traumachirurg. Er was sprake van een non union van de fractuur van het bovenbeen, wel in een goede stand. Op 10 november 2020 werd de pen verwijderd, de mergholte opgeboord en is er een dikkere pen ingebracht.
Betrokkene werd voor het laatst gezien op 2 februari 2021. Bij het lopen had betrokkene nog een waggelgang, tevens zijn er nog pijnklachten en ook een duidelijk mindere kracht in het rechter bovenbeen.
Daarnaast heeft hij een strak gevoel aan de bovenzijde van de pols, ter plaatse waar de spierscheur zat, met enige uitstraling. Hij kan de ringvinger niet goed strekken.